22 juni 2022
Uit het stikstofmoeras: het kan anders!
Het kabinet suggereert dat het niet anders kan dan richting 2030 de stikstofuitstoot met 50% te verlagen, met grote gevolgen. Omdat de Raad van State dit zou zeggen. En omdat het land anders op slot blijft staan. De SGP betwist dat en ziet oplossingsrichtingen om er op een andere manier uit te komen, met behoud van een vitale landbouwsector en een vitaal landelijk gebied.
Probleemanalyse
De rechter eist dat als je ergens extra stikstofuitstoot en –depositie op stikstofgevoelige natuur wil toestaan, bijvoorbeeld voor een bedrijfsuitbreiding of woonwijk, hier reductie van die uitstoot ergens anders tegenover moet staan, zodat de neerslag van stikstof op de natuur niet toeneemt. Of dat je laat zien dat de natuur er geen last van heeft. Ook moet duidelijk zijn dat zo’n toestemming niet in de weg staat aan de noodzakelijk geachte verlaging van de stikstofdepositie op langere termijn. De rechter heeft nooit bepaald dat de stikstofdepositie in 2030 in een groot deel van het land onder de kritische depositiewaarden moet zitten of dat in 2030 50% reductie van de stikstofuitstoot nodig is.
Het kabinet dwingt zichzelf door aanscherping van de doelen in de stikstofwet af dat richting 2030 in 75% van de stikstofgevoelige natuur de depositie onder de kritische depositiewaarden uitkomt. De hoop is dat hoe meer gebieden onder de kritische depositiewaarde komen, hoe minder projecten last hebben van juridisch stikstofgedoe, omdat de natuur dan in theorie geen last meer kan hebben van stikstof. Dat is echter een zaak van lange adem, waarbij ook in 2030 een deel van Nederland te maken blijft houden met overschrijding van kritische depositiewaarden. Wat de SGP betreft een uitzichtloze route, ten koste van boerenbedrijven, het landelijk gebied en de woningbouwopgave. De SGP waarschuwt voor een toeslagenaffaire 2.0 waarbij individuele bedrijven en de gezinnen die daarop wonen en werken onevenredig hard geraakt worden door rigide systeemdenken.
De SGP vindt het recente stikstofplan van het kabinet, de startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied, met concrete, gedetailleerde gebiedsdoelen niet acceptabel. Het heeft grote gevolgen voor veel boerenbedrijven en –gezinnen, terwijl perspectief ontbreekt. Dat komt aan de keukentafel hard aan, met alle psychische en sociale ellende van dien. Het doorkruist lopende gebiedsprocessen. Het vraagt het onmogelijke, zoals op Schiermonnikoog waar een 95% reductiedoelstelling geldt, terwijl boeren en ministerie daar minder dan een jaar geleden hebben getekend voor 40% emissiereductie. Het vraagt zelfs hoge emissiereductie in en rond natuurgebieden waar niet of nauwelijks stikstofgevoelige natuur ligt. Het gaat voorbij aan de mogelijkheden voor emissiereductie via innovatie en managementmaatregelen. Zo niet dus.
Oplossingsrichtingen:
De SGP pleit voor andere, juridisch verdedigbare, oplossingsrichtingen, als bouwstenen voor beter stikstofbeleid. Het moet én kan anders!
Korte termijn:
Om, gehoord de rechter, het land de komende jaren niet op slot te laten staan, zijn twee dingen nodig:
- Het bevoegd gezag moet duidelijk in beeld hebben hoe de natuur zich ontwikkelt, zodat er ruimte is voor vergunningverlening wat betreft die gebieden waar de natuur de goede kant op gaat ondanks een te hoog geachte depositie of gebieden waar stikstof niet zozeer het probleem blijkt te zijn. Hier is nu onvoldoende aandacht voor. Goede monitoring en benutting van meet- en telgegevens is cruciaal. Deze analyses en gegevens moeten gedeeld worden met vergunning aanvragers en proactief bij de toetsing betrokken worden, zodat deze bewijslast zo min mogelijk bij aanvragers komt te liggen.
- Het schrappen van het aangescherpte stikstofdoel voor 2030 en het vaststellen van fatsoenlijk haalbare doelen. De opbrengst van uitstootreductie moet eerst gereserveerd worden voor het legaliseren van PAS-knelgevallen en voor het van slot halen van het land. De rest is dan voor de natuur. En niet andersom, zoals het kabinet nu doet. Dat laatste vraagt de rechter niet, maar willen kabinet en coalitie zichzelf opleggen. De voorgestelde aanscherping van de stikstofwet moet dus tenminste van tafel. Dit geeft meer tijd en ruimte om de voor de natuur gewenste emissiereductie te realiseren, waarbij de vele al dan niet innovatieve mogelijkheden in de agrarische sector om emissies te reduceren benut kunnen worden. Het geeft meer tijd voor zorgvuldige gebiedsprocessen.
En verder:
- Investeren in emissiereductie op het boerenerf (innovatie en managementmaatregelen) in plaats van investeren in vooral opkoop en onteigening, inclusief ruimte voor provincies om hierop in te zetten. Den Haag kan een voorbeeld nemen aan de aanpak in Gelderland en de regio FoodValley of aan de aanpak zoals voorgesteld door boeren rond de Nieuwkoopse Plassen. Het levert meer emissiereductie op voor minder geld. En je investeert in de bedrijven die willen blijven.
- Niet langer rekenen op detailniveau, zoals geadviseerd door de commissie Hordijk. Dus niet tot drie cijfers achter de komma en/of niet op hectareniveau. Je zou aan kunnen sluiten bij de wetenschappelijk gangbare methode om stikstofdeposities te bepalen, in kilogrammen in plaats van molen stikstof. Dat is een grovere rekeneenheid (0,0005 kg/ha/jaar = 0,35 mol/. Je zou ook kunnen kiezen voor berekeningen op habitatniveau. Dit houdt een deel van de woningbouwprojecten en PAS-knelgevallen uit de wind en geeft meer flexibiliteit bij het tegenover elkaar wegstrepen van depositietoe- en afnames.
- Het loslaten van de focus op kritische depositiewaarden. Bestaande natuurdata en nieuwe natuur- en bodemdata moeten een belangrijkere rol krijgen. Het gaat uiteindelijk om de natuur en niet om de stikstof. Ook nu al gaat de rechter akkoord met projecten met stikstofdepositie als aangetoond wordt dat de natuur er geen last van kan hebben.
- Bij kustgebieden kan de meetcorrectie voor ammoniak uit zee (bovenwaartse bijstelling van berekende deposities) vooralsnog weggelaten worden uit de depositieberekeningen. Er is hier waarschijnlijk sprake van meet- in plaats van modelfouten. Dan is in de kustgebieden minder sprake van overschrijding van kritische depositiewaarden en komen woningbouwprojecten minder vaak in de problemen.
- Het expliciet opnemen van een vrijstelling voor beweiding en bemesting in wetgeving en/of nadere onderbouwing van de huidige vrijstelling. In het algemeen zorgt beweiding voor forse emissiereductie ten opzichte van het opstallen van dieren. In het algemeen zijn de emissies bij bemesting de afgelopen decennia sterk gedaald. Dus in algemene zin is er geen probleem. Integendeel. Op lokaal, individueel niveau kan het echter anders zijn. De rechter vindt dat dit onvoldoende zekerheid geeft dat op lokaal niveau zich geen negatieve effecten voordoen. Het is van belang dat bij de onderbouwing van een generieke vrijstelling wordt meegenomen dat de deposities van individuele bedrijven zo klein zijn dat niet voor herleidbare negatieve effecten op de natuur zorgen. De Habitatrichtlijn bepaalt echter dat ook naar de cumulatie van effecten van projecten gekeken moet worden. Op dat niveau kunnen eventuele lokale depositietoenames van individuele projecten weggestreept worden tegen de generieke depositiedaling door beweiding en emissiereductie bij bemesting.
Langere termijn:
We moeten samen met de landbouw en andere sectoren werk maken van verlaging van emissies en deposities, op basis van haalbare doelen, zonder focus op kritische depositiewaarden. Dat draagt bij aan natuurherstel. Maar wel met de boer aan het roer, en niet Den Haag. Om de kansen voor emissiereductie te benutten moet ingezet worden op doelvoorschriften in combinatie met real time metingen en/of een afrekenbare stoffenbalans. We zien bijvoorbeeld een win-win-situatie bij directe afvoer van dagverse (drijf)mest in combinatie met monovergisting en productie van groene stroom en biogas. Het levert zowel reductie van ammoniak- en methaanemissies op als stroom en biogas. En ga zo maar door.
Tegelijkertijd moet gewerkt worden aan goed natuurbeheer, met onder meer grazende schapen op de hei, en aan benutting van de kansen voor agrarisch natuurbeheer.
Dit kan op basis van constructieve gebiedsprocessen zo ingevuld worden dat én de boeren perspectief krijgen én de natuur erop vooruit gaat.