18 augustus 2017
Em. prof. Griffioen over identiteitspolitiek
Emeritus hoogleraar Griffioen: “Een ethische politiek van waarden en normen is totaal misplaatst”
De verkiezingscampagne stond in het teken van normen en waarden. Elke partij had daar zijn eigen interpretatie van. Hoe analyseert u de discussie hierover?
“Er bestaat een onderscheid tussen maatschappelijk draagvlak en de dragende grond in politiek-juridisch opzicht. Mensenrechten hebben bijvoorbeeld een groot draagvlak. Er zijn mensen die daar warm voor lopen. Op zich heeft dat draagvlak geen juridisch betekenis. De twee zijn echter wel verbonden. Het verbod op godslastering had bijvoorbeeld geen maatschappelijk draagvlak meer, dan zijn rechters voorzichtig om het toe te passen. Zonder draagvlak gaan dingen zweven.”
“Maatschappelijk draagvlak is nu een grillige grootheid geworden. Vroeger kon de wereldbeschouwing een brug slaan tussen het politiek-juridische en de maatschappij. Je hebt een bepaalde levensbeschouwelijke scholing nodig, die vroeger de politieke partijen gaven. Maar die educatieve functie is verloren gegaan. Maar ondertussen moeten scholen weer ‘burgerschap’ gaan onderwijzen. Ik kom uit de antirevolutionaire traditie, een traditie die sterk is bepaald door het denken van Abraham Kuyper. Als je nagaat hoeveel kerkmensen nog de christelijke world- en lifeview hebben zoals Kuyper die voorstond, is dat sterk weggesleten. Buiten de kerk is het helemaal lastig een integrale wereldbeschouwing aan te treffen. Bij gebrek aan een gedeeld wereldbeschouwelijk draagvlak worden er gedeelde waarden geconstrueerd. Dan wordt graag een religie (ontdaan van de scherpe kantjes) te hulp geroepen. Zo gebruikte de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778) al een bepaald idee van religie om de nationale volksgeest van de Franse Republiek te formuleren.”
“Ik kan begrijpen dat een beroep op die gedeelde waarden wordt gedaan omdat er meer mensen in Nederland komen die niet zo’n wereldbeschouwelijke ondergrond hebben en bij wie dat ook moeilijk te activeren is. Mijn ervaring is dat dat draagvlak onder moslims voor de rechtsstaat niet aanwezig is omdat zij daar geen achtergrond voor hebben. Een imam met wie ik eens samenwerkte kon aan een wereldbeschouwing geen plaats geven. In zijn idee bestaat alleen het onderscheid tussen godsdienst en niet-godsdiensten. Er is geen plaats voor een wereldbeschouwing die staat tussen de godsdienst en de wereld waarin die godsdienst relevant wordt. We moeten dus onderscheidingen laten zien aan mensen die van huis uit die onderscheiden niet maken. We staan voor een reële uitdaging.”
Om normen en waarden te omschrijven gebruikten sommige partijen de term ‘joods-christelijke cultuur’. Waar komt de typering ‘joods-christelijke cultuur’ vandaan?
“Laat ik eerlijk zijn: ik heb een hekel aan die aanduiding. Die suggereert een concrete cultuur, terwijl het hoe dan ook niet meer is dan een grootste gemene deler, die wel heel ver afstaat van een zaligmakend geloof. Joods-gelovigen zijn er trouwens ook helemaal niet blij mee. Die grootste gemene deler hoort tot wat ik eerder bedoelde met geconstrueerde gedeelde waarden, die het ontbreken van vitale wereldbeschouwingen moeten maskeren.”
(...)
De behoefte om de Nederlandse Leitkultur te formuleren was ook bij het CDA onder Balkenende aanwezig. Dat zie je nu weer opspelen. Waar komt dat vandaan?
“Jan Peter Balkenende had de neiging om een waardenoffensief te voeren. Ik heb hem goed gekend en hij was voor mij meer dan een collega. Hij was ook een groot liefhebber van de Joodse socioloog Amitai Etzioni (1929). Daar had hij een vleugje communitarisme van opgesnoven. Het communitarisme plaatst de staat tegenover het individu en zet daar de intermediaire kringen als middelende factoren tussen. Het is een derde weg tussen staatscollectivisme en individualisme.”
“Volgens de idee van soevereiniteit in eigen kring is de staat echter maar een van de kringen waarin de mens zich beweegt. Dat is behoorlijk radicaal. De koning heeft in mijn tuin niets te zeggen, maar alleen in de politieke kring. Trump denkt de leider te zijn van het hele Amerikaanse volk, maar hij is slechts de voorzitter van een staatsgemeenschap. Vroeger leefde het besef van de beperktheid van een staatsverband sterker. Zo was er een lid van onze gemeente (tevens hoogleraar) die principieel niet meezong als het Wilhelmus in onze kerk werd aangeheven. Die politieke uiting hoort niet in de kring van de kerk, zo vond hij. Ik herinner er ook aan dat tijdens de Eerste Wereldoorlog de gereformeerde immigrantenkerken in de VS weigerden de Amerikaanse vlag in de kerk te hangen.”
“Je moet in overheidsbeleid rekening houden met de betrekkelijke identiteit van ons land, maar het lijkt mij onjuist om van het behoud daarvan een agendapunt te maken. Hierom weiger ik op het CDA te stemmen. Een ethische politiek op basis van waarden en normen is voor een regering totaal misplaatst. Tegelijkertijd dient ze zich wel te laten leiden door normen en waarden.”
“De overheid heeft mijns inziens niet de taak om een bepaalde gemeenschap te versterken. Je moet oppassen dat je niet te veel gaat vullen. De overheid heeft geen beschavingsoffensief te voeren, daar moet je als overheid niet aan willen beginnen. De kerken hebben die opdracht wel. Het is een offensief, dus je bent in aanval op de huidige cultuur."
(...)
Valt de samenleving wel te omschrijven als een homogene gemeenschap?
“Hooguit het gezin is een solidaire gemeenschap. Een dorp is al lastiger als eenheid te typeren. De situatie verschilt ook van dorp tot dorp; in het naastgelegen overwegend behoudende dorp Nieuwer Ter Aa definieert men de eigen dorpsgemeenschap heel anders dan hier in het gedifferentieerde Loenen. Zelfs in de tijd van de verzuiling bestond hier in de omgeving geen homogene gemeenschapsidentiteit. Verzuiling is overigens een term die door een ambtenaar is bedacht. In de zeventiende eeuw waren de landsgrenzen enorm amorf. Talloze vreemdelingen voeren op de schepen van de Compagnie, of vonden hier werk in de handel. In de 19e eeuw werkten er zoveel Duitse arbeiders op de boerderijen dat Nederlandse jongens klaagden dat ze niet aan de bak kwamen.”
“Het nationale besef is echt een product van de negentiende eeuw, gestimuleerd door het koloniale tijdperk. Toen kreeg ook het volkslied een betekenis die het voorheen niet bezat. Achterom kijkend zijn we geneigd de saamhorigheid van vroeger sterk te overschatten. Die saamhorigheid verschilde ook van dorp tot dorp en van stad tot stad. In veel dorpen in het Utrechtse en Zuid-Hollandse weidegebied heerst op heel wat plaatsen nog steeds een oude dorpscultuur waarvan ik me afvraag of die in de dorpen langs de Vecht ooit heeft bestaan. Als je in Amsterdam komt is de identiteit enorm heterogeen. Ook is identiteit afhankelijk van de economische situatie; bij een hoge grondprijs zoals hier in Loenen wordt een dorp homogener, maar dan helaas in wereldse zin.”
Lees verder...
Lees het hele interview het nieuwste nummer van Zicht. Klik hier om het hele nummer te bestellen.