19 februari 2021
Een geloofsbelijdenis, geen politiek program
Door Jan Schippers – directeur Wi-SGP
In de Nieuwsuur-uitzending over politieke partijen en hun ideeën van 25 februari jl. legde Mariëlle Tweebeke het vuur na aan de schenen bij SGP-lijsttrekker Kees van der Staaij. Zij citeerde uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) van 1561, een kerkelijke geloofsbelijdenis waarnaar wordt verwezen in het Program van Beginselen van de SGP. Het citaat betrof de (bekende of beruchte) 21 woorden uit het 36e artikel waarover wel vaker discussie is gerezen: ‘… om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst en het rijk van de antichrist te gronde te werpen’. Nu is het nogal makkelijk om de staf te breken over een zinsnede uit een tekst van 460 jaar oud, met voorbijzien aan de context waarin en het oogmerk waarmee zij werd opgeschreven.
Over de context
De geloofsbelijdenis werd oorspronkelijk in de Franse taal geschreven door Guido de Brès (ca. 1522-1567), een rondreizend protestants theoloog, voornamelijk actief in de Zuidelijke Nederlanden. Hij publiceerde zijn geschrift in het jaar 1561, toen de Spaanse koning Filips II heer der Nederlanden was. Filips was vroom en overtuigd rooms-katholiek en kon de protestantse ketterij in de Lage Landen aan de zee niet dulden. Verdeeldheid in de kerk zou de eenheid van zijn rijk ondermijnen. Om die reden werden de gereformeerden en andere ketters in de Nederlanden vervolgd.
Guido de Brès vindt echter dat Filips II een enorme vergissing begaat omdat hij juist de ware en vrome gelovigen (die het katholieke geloof belijden, zoals dat ook door de Vroege Kerk werd aangehangen) aan het vervolgen is. Dát de vorst optreedt tegen wie of wat de eenheid van staat en kerk bedreigt, stelt de belijdenis dus niet ter discussie. Maar wat zegt Guido de Brès zelf over vervolging en doden van ketters? Hierover schreef Klaas van der Zwaag in het tijdschrift Zicht (1997 nr ..) het volgende:
- Vervolging omwille van het geloof wijst De Brès af, want je kunt niet iemand dwingen tot geloof;
- Wie wordt vervolgd, volgt Christus; wie vervolgt, volgt de antichrist;
- De vorsten moeten geen ketters vervolgen, maar de zuivere en oprechte verkondiging van het Evangelie in hun land toelaten; dat is het enige middel om het kwaad te weren.
- De middelen van verbranding, ophanging of onthoofding zijn niet geschikt en evenmin geoorloofd om dwalingen en ketterijen te weren en uit te roeien, omdat de krachtige en zuivere verkondiging van het Evangelie van Christus het enige middel daartoe is.
In navolging van de vroegchristelijke schrijver Lactantius (ca. 250 - 320) maakt De Brès in de Nederlandse Geloofsbelijdenis onderscheid tussen ketters die verkondigen wat ze gedroomd hebben, zonder oproer te veroorzaken. Deze mensen moet men laten begaan, zegt hij. Maar je hebt ook fanatiekelingen die niet alleen dromen, maar ook tekeergaan, eerzuchtig en provocatief zijn, opstand en oproer veroorzaken. Ter wille van de algemene vrede in de samenleving moet de overheid deze religieuze anarchisten stevig aanpakken.
Wat staat er in het 36e artikel?
Voor een goed verstaan is het niet alleen nodig om het artikel in de context van toen te lezen, maar ook het geheel te lezen. In welk verband staan de omstreden 21 woorden? Daarvoor vat ik het artikel puntsgewijs samen, zodat de structuur ervan helder wordt.
- (1) Oorsprong en doel: de overheid is ingesteld door God met oog op orde, recht en rust in de samenleving en het bedwingen van het kwaad
- (2a) 1e taak overheid: actief waken over staatsbestuur en openbare orde
- (2b) 2e taak overheid: indien nodig beschermen van de dienst van de kerk aan de samenleving
- om het kwade tegen te gaan (afgoderij en valse godsdienst)
- om het goede te bevorderen (Koninkrijk van Christus en Evangelieverkondiging)
- (3a) Burgers moeten overheid gehoorzamen (in alles wat niet strijdt met Gods wil) en de verschuldigde belasting betalen
- (3b) Burgers dienen te bidden voor de overheid
- (4) Verwerping van de dwaling van het (religieus) anarchisme
Volgens de geloofsbelijdenis heeft de overheid een dubbele taak. Let daarbij op het verschil in formulering. Bij de eerste taak (in acht nemen en waken over het staatsbestuur) wordt een actiever optreden van de overheid gevergd dan bij de tweede taak (beschermen van de dienst van de kerk aan de samenleving).
Over de taken van overheid en kerk
De kerk had toentertijd veel meer taken dan nu. Niet alleen de prediking, het pastoraat en de armenzorg, maar ook het opvangen van weeskinderen, de zorg voor zieken (denk aan de gasthuizen) en het onderwijs. Dat maakt helder waarom de overheid de dienst van de kerk aan de samenleving dient te beschermen en wat haar bedreigt, moet tegengaan. Daarbij is het ‘weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst’ geen op zichzelf staande taak of plicht van de overheid. Die taak is afgeleid van en ingebed in de bredere opdracht met het oog op het welzijn van samenleving, inclusief de kerk. De overheid heeft in de gereformeerde opvatting een begrensde taak en komt geen absolute macht toe over haar onderdanen, niet op het terrein van de religie en de politiek, maar evenmin op maatschappelijk terrein. Het is niet de taak van de overheid om burgers te bekeren tot het christelijk geloof; dat behoort tot het terrein van de kerk. En bekering kan nooit door dwang tot stand komen, maar alleen door middel van verkondiging en overtuiging. Een geloofsinquisitie naar gereformeerde snit is onbestaanbaar.
Is de Nederlandse Geloofsbelijdenis extreem?
Op het punt van de overheidstaak ten aanzien van godsdienst is de NGB in vergelijking met andere gereformeerde belijdenissen uit de 16e eeuw geen uitzondering en bevat zij niet de meest extreme formulering. De Schotse en de Tweede Zwitserse geloofsbelijdenis gaan duidelijk verder dan de NGB; de Franse geloofsbelijdenis is daarentegen terughoudender.
Bij de toepassing van artikel 36 NGB in de bestuurlijke praktijk werd door gereformeerden een grote mate van tolerantie bepleit en betracht. Toen mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876) hierop werd bevraagd, reageerde hij: ‘De praktijk heeft, dunkt mij, geleerd dat ook onze vaderen geen vervolgzieke betekenis aan het artikel hebben gehecht’. Ds. G.H. Kersten (1882-1948), de oprichter van de SGP, viel hem hierin bij: ‘Het uitroeien en doden van ketters is geen geloofsartikel van de gereformeerde kerk.’
Verhelderend is ook het slot van de belijdenis in artikel 36. Daarin keert de opsteller zich tegen de dwaling van het religieus anarchisme, met name zoals dat destijds door de wederdopers werd gepropageerd. Guido de Bres wilde zich als gereformeerd gelovige duidelijk onderscheiden van oproerkraaiers en verstoorders van de maatschappelijke orde van toen.
Wie de strekking van dit geloofsartikel naar vandaag de dag wil vertalen, denkt aan radicale, extremistische, religieuze en anarchistische ideeën op basis waarvan het gezag van de overheid wordt verworpen, de rechtsorde ondermijnd en die desnoods kracht krijgen bijgezet door geweld of terroristische aanslagen.
Artikel 36 plus één
Na artikel 36 volgt in de NGB nog één artikel: dat gaat over de wederkomst van Christus. Hier loopt alles op uit. Het is de climax van de geloofsbelijdenis. Artikel 37 overstijgt alle voorgaande geloofsartikelen. De Brès schrijft dat de zaak van de gereformeerden -die destijds volop werden vervolgd- de zaak van de Zoon van God Zelf is. Gelovigen hoeven daarom niet te wanhopen, wat er ook gebeurt. Het laatste oordeel komt toe aan God.
Hoe betekenisvol de politiek ook mag zijn voor de samenleving - Calvijn schrijft in zijn Institutie dat de overheid even onmisbaar is als brood, water, zon en lucht – uiteindelijk gaat het om Gods rijk. Die verwachting vertolkt Guido de Brès. In dat licht mag je de aardse machten relativeren. Politiek is maar betrekkelijk: een ordening van God, een tijdelijke maatregel.
Verwachtingsvol houden SGP’ers daarom vast aan de geloofsbelijdenis dat God heel deze wereld regeert en aan de opvatting dat de overheid geroepen is om haar burgers voor zover mogelijk te beschermen tegen de macht van het kwaad. Onze Nederlandse democratie zou niet meer democratisch zijn als dit protestantse geluid het zwijgen wordt opgelegd.