12 maart 2021
De robuuste rechtsstaat
Door: Mr. drs. Jaco van den Brink, bestuurslid WI-SGP en advocaat
De rechtsstaat staat met recht weer volop in de belangstelling. Denk alleen maar aan de volgende actualiteiten die ik hier met een trefwoord aanduid: kinderopvangtoeslag, coronamaatregelen, burgerschapsonderwijs, Urgenda-rechtspraak, islampolitiek, Wilders-proces. Veelal wordt ook het begrip ‘democratie’ hieraan gekoppeld: de combinatie van democratie en rechtsstaat moet garant staan voor een vrij land met een rechtvaardig bestuur. Besluiten over wetgeving en beleid moeten door een meerderheid worden ondersteund (democratie) èn burgers alsook maatschappelijke organisaties en bedrijven worden beschermd tegen willekeur, doordat het bestuur zelf ook onder de wet valt (rechtsstaat).
Veel belangrijke hedendaagse politieke issues zijn verbonden met het concept van de democratische rechtsstaat en aan de vraag welke invulling men aan dit concept geeft. Vormen orthodox-islamitische scholen een bedreiging voor de democratische rechtsstaat, of vereist de rechtsstaat juist dat ook deze scholen de ruimte krijgen? En hoe zit het met reformatorische scholen die de klassiek-christelijke opvatting over huwelijk en seksualiteit uitdragen? Een andere vraag is of de regering de veiligheid van burgers moet beschermen door vergaande klimaatmaatregelen te nemen, of moet de regering juist de volkswil respecteren en wachten op draagvlak? Populisten en ‘elite’ verwijten elkaar over en weer ondermijning van de rechtsstaat.
In dit artikel van het WI-SGP wordt beoogd in korte trekken een (grofmazige) analyse te geven van de hedendaagse sterktes en zwaktes van onze rechtsstaat. Allereerst gaan we in op het moreel fundament onder de rechtsstaat. Rond dit aspect doet zich het grootste risico voor in deze tijd: het verheffen van een ethisch ideaal van individuele autonomie tot rechtsstatelijke basiswaarde. Dan volgt een korte uiteenzetting van de juridische principes van de democratische rechtsstaat, waarna aan de hand van de bovengenoemde actualiteiten enkele zwakke plekken worden blootgelegd.
Het moreel fundament
Een belangrijke reden waarom de democratische rechtsstaat vandaag de dag zozeer in de belangstelling staat, is de zoektocht naar een moreel fundament voor onze politieke maatschappij. Na de verzuiling kwam het diversiteits-pragmatisme van de jaren ’80 en ’90, aangevuld met het ideaal van maximale individuele kansen. Maar dat bleek absoluut onbevredigend als maatschappelijk cement, als onderliggende legitimerende factor voor wetgeving, beleid en rechtspraak. De SGP had uiteraard niets met deze multiculturele ideologie, maar vooral na 2000 gaf ook bijvoorbeeld Fortuyn een stem aan de groeiende onvrede hierover.
Deze hedendaagse zoektocht verklaart de hevigheid van debatten, ook over de democratische rechtsstaat. Want er zijn veel pleidooien om het concept van de democratische rechtsstaat (of de daaraan ten grondslag liggende waarden) te benoemen tot moreel fundament van onze samenleving. Dat is in zoverre begrijpelijk, omdat vrijwel elke respectabele stroming en iedere burger het idee van de democratische rechtsstaat als zodanig wel onderschrijft. Maar cruciaal is dan de vraag: wat zijn de wezenlijke kenmerken van de democratische rechtsstaat?
De valkuil van de individuele-autonomie-rechtsstaat
Op 9 november 2020 vond het Tweede Kamerdebat plaats over het Wetsvoorstel Aanscherping burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs, dat ertoe strekt dat het verplicht wordt om de kinderen te onderwijzen in de “basiswaarden van de democratische rechtsstaat”. Met name voor D66, SP, GroenLinks en PvdA bleek wat zij als wezenlijk element zien: het recht van elk individu om zichzelf maximaal te ontplooien en met name om zijn/haar seksuele identiteit te bepalen en te verwezenlijken.
Dat is echter een ethische levensopvatting, geen wezenlijk kenmerk van een democratische rechtsstaat. Het ideaal van genoemde partijen gaat namelijk uit van een specifieke conceptie van ‘het goede leven’, namelijk: het individueel zelfgekozen leven. Beperkende invloed van iemands sociale omgeving is volgens deze ethiek alleen gerechtvaardigd voor zover het individu er zelf voor kiest. Zo’n levensbeschouwelijk-ethisch ideaal moet nadrukkelijk worden onderscheiden van wezenlijke waarden voor de rechtsstaat.
Maar heeft de rechtsstaat dan geen moreel fundament nodig? Moeten we aan de juridische grondregels geen morele principes koppelen als kompas? Zeker. Louter juridische begrippen missen het intrinsiek gezag dat de rechtsstaat verdient. Niet voor niets is de staat ‘dienstbaar tot gerechtigheid’ (Massink e.a.).
Maar de grote valkuil in de zoektocht van de hedendaagse politieke cultuur is: het promoten van progressief-ethische waarden van individuele autonomie in de rugtas van de rechtsstaat. Alsof deze waarden door elke rechtsstaat-respecterende burger moeten worden gedeeld. Alsof er vóór 1 april 2001 (de datum van invoering van het homohuwelijk) nog geen rechtsstaat bestond.
Christelijke wortels en het waardenkader
Hoe moeten we dan recht doen aan de noodzaak van een moreel fundament voor de democratische rechtsstaat?
In de literatuur is de laatste jaren weer de nodige aandacht voor de historische wortels en de rol van de christelijke traditie. In dit paper is uiteraard geen ruimte voor een wetenschappelijke analyse van de primaire en secundaire literatuur. Om het bij één voorbeeld te houden: denk aan ons volkslied, het Wilhelmus, ontstaan in de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog of Nederlandse Opstand. Dit lied verwoordt in historische poëzie de noodzaak van verschillende overheden, waarvan de bevoegdheden helder zijn afgebakend – ook tegenover elkaar. De koning van Spanje behoorde gerespecteerd te worden, maar wanneer hij zijn grenzen op tirannieke wijze te buiten ging, was het de roeping van de ‘standenvertegenwoordigers’ om voor de (geestelijke) vrijheid pal te staan.
Verderop in dit paper worden meer concrete rechtsstatelijke kenmerken omschreven. Van belang is dat deze uitgangspunten resoneren in diepgewortelde overtuigingen van de burgers. Sommige schrijvers en politici pleiten daartoe min of meer voor een bepaalde civiele religie, een gezamenlijk nationale cultus rond morele en culturele waarden. Dit lijkt echter een onbegaanbare weg gegeven de verschillende bestaande religies; het van overheidswege definiëren van een nationale cultus spant het paard achter de wagen en vervreemdt bevolkingsgroepen met een helder religieus profiel (Ten Napel 2019).
Een werkbaar alternatief is wellicht dat burgers en bevolkingsgroepen vanuit hun eigen specifieke traditie of levensbeschouwing de rechtsstatelijke waarden verankeren. Uitgangspunt is dan het vertrouwen dat het naast elkaar bestaan van diverse tradities uiteindelijk toch kan bijdragen aan levensbeschouwelijke verworteling van de rechtsstaat – ieder op zijn wijze. Overigens ligt hier evenwel geen taak voor de staat, maar voor partijen, instellingen en kerkgenootschappen, scholen en academici: de civil society.
Spanningsveld
Past deze benadering ook binnen het staatkundig gereformeerde uitgangspunt dat de overheid haar beleid moet inrichten naar Gods Woord, vanuit de erkenning dat zij haar gezag aan God ontleent en dat Zijn geboden goed zijn voor ieder mens, voor de hele samenleving? Natuurlijk levert het feit dat Nederland in meerderheid niet meer christelijk is, een spanningsveld op met dit uitgangspunt. Maar ook vanuit het staatkundig gereformeerde beginsel is het noodzakelijk om oog te hebben voor de samenstelling van de samenleving en ook voor de grenzen aan de overheidstaak. Ook waar de overheid in de publieke ruimte haar keuze voor gehoorzaamheid aan Gods geboden laat doorwerken, moet zij in andere lagen van de maatschappij de eigen verantwoordelijkheid van burgers erkennen in hun persoonlijk en organisatorisch leven (Schippers red.).
Laten niet-christelijke partijen niet de suggestie wekken dat zij een a-religieuze-en-dus-neutrale positie hebben en om die reden het recht aan hun kant hebben als zij bijvoorbeeld pleiten voor een schoolopvoeding van kinderen tot autonome individuen. De liberale politieke filosofie (o.a. bepleit door Rawls en Habermas) zoekt naar een rationele consensus als gemeenschappelijk fundament – maar die kan ook fungeren als onnodig buitensluitende factor ten aanzien van een religieuze minderheid in het publieke debat (Wolterstorff; Ten Napel 2017).
Kleur bekennen
Staatkundig gereformeerde politiek wil kleur bekennen: laat de overheid in haar publiek optreden christelijk zijn. Laat de democratische rechtsstaat expliciet gefundeerd zijn in christelijke waarden. Juist die waarden zijn een waarborg voor een duurzame rechtsstaat. Het feit dat de SGP deze waarden christelijk duidt, neemt overigens niet weg dat deze waarden door een breed en divers publiek gedeeld kunnen worden. Daarom geef ik hier zeven voorbeelden.
- Eerbied en bescheidenheid - God geeft ons een plek op deze wereld. De wereld en de mensen zijn door Gods Woord gemaakt. Deze houding geeft een noodzakelijke correctie in een tijd dat de menselijke overmoed, hybris, aan de politieke oppervlakte zichtbaar is. Bijvoorbeeld in het louter abstracte menselijke ontwerp van allerlei nieuwe vormen van relaties en ouderschap, en ook in het louter menselijk-gefundeerd introduceren van een zelfgekozen dood.
- Menselijke waardigheid – De waardigheid van elk mens, ongeacht capaciteiten en verdiensten, komt altijd respect toe.
- Gerechtigheid – De kerntaak van de overheid is recht te doen in wetgeving, bestuur en rechtspraak.
- Barmhartigheid – De samenleving helpt behoeftigen, waar mogelijk vanuit particulier initiatief en waar nodig vanuit een overheidsvangnet.
- Verantwoordelijkheid – Burgers moeten in hun eigen verantwoordelijkheid voor zichzelf en hun omgeving serieus genomen worden.
- Wederkerigheid – Mensen hebben elkaar nodig, voor opvoeding, zorg, hulp, liefde, samenwerking, bescherming. Allerlei verschillende verbanden, gezin, familie, buurt, kerk, wijk, school, vereniging zijn onmisbaar, naast de staat.
- Rentmeesterschap – De wereld is niet van onszelf, we hebben de opdracht om deze verantwoord te beheren.
Kenmerken van de democratische rechtsstaat
De rechtsstaat moet dus zijn wortels vinden in dieperliggende overtuigingen en waarden van mensen. Dat betekent niet dat deze waarden onderdeel uitmaken van het wezenlijk concept van de democratische rechtsstaat, in die zin dat het betwijfelen van die waarden ook direct als rechtsstaat-ondermijnend moet worden beschouwd. Maar welke concrete conceptuele kenmerken zijn dan wel onaantastbaar?
Juridisch beschouwd worden doorgaans de volgende vijf kenmerken van de democratische rechtsstaat benoemd (Burkens/Kummeling/Vermeulen/Widdershoven):
- Legaliteit: het overheidsoptreden is altijd op basis van een wettelijke bevoegdheid, wettelijke legitimatie.
- Grondrechten: het overheidsoptreden eerbiedigt basale vrijheden zoals die van godsdienst, meningsuiting, privéleven en gaat uit van de principiële gelijke menselijke waardigheid van iedereen.
- Machtenspreiding: de drie staatsmachten, wetgever, bestuur en rechtspraak houden elkaar in evenwicht door gespreide bevoegdheden, en door checks and balances.
- Onafhankelijke rechtspraak: burgers kunnen zich met rechtsproblemen onderling en tegen de overheid wenden tot een onpartijdige rechter. Ook in strafzaken worden zij berecht door een onafhankelijke rechter.
- Democratie: er is reële invloed van burgers op het overheidsbeleid. Bovendien: bestuurders die geacht worden te hebben gefaald kunnen altijd worden gecorrigeerd (Rijpkema).
Maar het is ook zinvol om deze juridische kenmerken te verbinden met meer moreel getinte principes die eveneens omschrijven wat er in een rechtsstaat basaal en onopgeefbaar is. Bijvoorbeeld:
- Vrijheid en tolerantie: er zijn staatsvrije sferen. Er is ruimte voor de diversiteit aan levensbeschouwingen om aanwezig te zijn en zich te uiten.
- Menselijke waardigheid: ieders persoonlijkheid wordt serieus genomen, ook door gelijkheid voor de wet zonder discriminatie.
- Geweldsmonopolie: dat berust bij de staat; door burgers worden uitsluitend vreedzame en geweldloze methoden gehanteerd.
- Democratie: de staat is van ons allemaal en daarom zijn we met elkaar verantwoordelijk en verdelen we de inspraak evenredig.
- Samenleven: we hebben elkaar nodig in allerlei verbanden.
Hedendaagse uitdagingen
Waakzaamheid is nodig waar het gaat om de verbinding tussen de democratische rechtsstaat en levensbeschouwelijk-morele principes. Het zoeken naar deze verbinding is van belang, vooral voor de burgers zelf, maar daarbij mag de rechtsstaat niet als een hefboom functioneren om morele opvattingen van burgers te reguleren.
Daarnaast is van belang om de belangrijkste hedendaagse uitdagingen in de structuur van de democratische rechtsstaat te onderkennen. Tot slot van dit paper worden er drie beschreven.
1. Onevenwichtigheid in de staatsmachten door een te grote uitvoerende macht
De machtsbalans slaat teveel door ten gunste van de uitvoerende macht. Het parlement heeft te weinig gewicht om wetsvoorstellen voldoende kritisch te bevragen, en ook om al het overheidshandelen goed te controleren. Deels door gebrek aan mankracht, deels door gebrek aan informatie, en deels door gedetailleerde coalitieafspraken. Die gedetailleerde coalitieafspraken worden weer mede veroorzaakt door een soms niet-constructieve oppositiehouding van sommige politieke partijen.
Een belangrijke oorzaak van deze onevenwichtigheid is ook het recht van de Europese Unie (EU), waarbij de Nederlandse invloed min of meer beperkt is tot de onderhandelingstafel van de uitvoerende macht. Het parlement staat dus aan de zijlijn waar het gaat om de totstandkoming van EU-regelgeving.
De Raad van State signaleerde in zijn jaarverslag over 2018 dat de opkomst van kaderwetten onwenselijk is met het oog op het machtsevenwicht. Daarbij geeft de wetgever (het parlement) slechts kaders en bevoegdheden mee, terwijl de inhoudelijke regelgeving aan de regering (de uitvoerende macht) wordt overgelaten.
Toeslagenaffaire: controle is echt nodig
De toeslagenaffaire laat zien dat effectieve controle op die uitvoerende macht echt noodzakelijk is. Dat goed doordachte wetgeving met oog voor de menselijke maat noodzakelijk is. En dat de regering moet waken voor het denken in onpersoonlijke ambtelijke systemen. Wat zijn mogelijke remedies om een drama zoals de toeslagenaffaire te voorkomen?
- Een stevige staatsrechtelijke opleiding en vorming van Kamerleden gedurende de eerste maanden van hun Kamerlidmaatschap.
- Meer ambtelijke ondersteuning voor de Tweede Kamer. Niet alleen fractiegebonden, maar ook voor het geheel van de Kamer om (staatsrechtelijke) kennis en dossiervorming te faciliteren.
- Meer nationaal-parlementaire invloed bij EU-besluitvorming (en verdragen), een rem op verdergaande EU-bevoegdheden.
- Niet alleen aandacht voor handhaafbaarheid en rechtszekerheid, maar ook voor barmhartigheid en de menselijke maat in wetgeving en bestuur. Nu de gemeentebesturen ook op veel grotere schaal werken, is ook lokaal bezinning nodig hoe het bestuur dicht bij de burger kan blijven op persoonlijk rakende vlakken.
2. De activistische rechter?
In grote lijnen mogen we buitengewoon dankbaar zijn voor het functioneren van de Nederlandse rechterlijke macht. Dat wil niet zeggen dat er niet hier en daar kanttekeningen of waarschuwingen op zijn plaats zijn.
De laatste jaren komen discussies naar voren over de vraag of de rechtspraak niet te activistisch wordt. Met name klinkt die vraag naar aanleiding van de Urgenda-uitspraak, waarin door de Rechtbank en het Gerechtshof (door de Hoge Raad in stand gelaten) in een civiele procedure werd uitgesproken dat de staat maatregelen moet nemen om specifieke vergaande klimaatdoelen te halen. Een andere zaak waarbij de vraag gesteld moet worden of de rechter niet teveel in politieke afwegingen treedt, is de SGP-uitspraak waarin de rechter de staat opdroeg om effectieve maatregelen te nemen tegen het feit dat binnen de SGP vrouwen niet op kieslijsten geplaatst werden. Een derde voorbeeld is het Wilders-proces: is het correct als een strafrechter zich uitspreekt over de toelaatbaarheid van uitspraken in een politieke context?
Van de zijde van de rechtspraak klinkt het verweer dat de rechter nu eenmaal tot taak heeft om de andere machten te corrigeren. En dat de rechter nu eenmaal gehouden is om ook verplichtingen uit internationale verdragen toe te passen (Corstens en Kuiper).
Onafhankelijkheid rechter staat voorop
Inderdaad moet voorop blijven staan dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak een onmisbaar goed is. Dat neemt evenwel niet weg dat publiek debat over (de reikwijdte van) rechterlijke uitspraken zinvol is omdat ook de rechtspraak moet waken voor ivoren-toren-vorming.
Het argument dat wetten en verdragen nu eenmaal nopen tot impopulaire rechtspraak, is niet altijd even sterk. De stikstofjurisprudentie lijkt inderdaad onontkoombaar te zijn geweest, gegeven het EU-recht. Maar in het algemeen is het rechterswerk niet het logisch en simpelweg één op één toepassen van de wet: er zit vaak een groter of kleiner element in van morele waardering van de feiten, of een keuze binnen de systematiek welk rechtspraakprincipe gevolgd moet worden. Zo was het voor de Urgenda-rechtbank ook evenzeer verdedigbaar geweest wanneer geoordeeld was dat niet de rechter – die het democratisch draagvlak ontbeert – de politieke klimaatkeuzes kan maken, ook al wijst een eerder gesloten verdrag een bepaalde kant uit.
Progressieve rechters?
De rechter moet dan ook oog hebben voor het morele aspect van een beoordeling, en daarbij ook voor de diversiteit aan opvattingen die er onder de bevolking leven. Tegelijkertijd moet de rechter zijn taak verstaan om in het kader van de rechtsstaat de vrijheid van de burgers te beschermen. Dat maakt de SGP-uitspraak van de Hoge Raad uit 2010 onrechtsstatelijk: de rechter wilde ‘progressiever’ zijn dan de regering (vanuit een ideologisch getinte gelijkheidsopvatting) maar dat ging juist ten koste van het grondrecht van de vrijheid van vereniging. Lastiger is wat mij betreft het Wilders-proces: het had – met name door de betrokkenheid van de Minister van Justitie - deels de schijn van een politiek proces en die schijn moet volstrekt worden vermeden. Tegelijk ging het wel om het respect voor mensen van een bevolkingsgroep die zich door het generaliserend taalgebruik over ‘Marokkanen’ begrijpelijkerwijs geraakt voelden; het verbod op strafbare belediging moet evenzeer tegen politici als tegen anderen kunnen worden gehandhaafd, hoeveel ruimte politici ook moeten hebben om opvattingen van mensen een stem te geven in het publieke domein.
Ten slotte: de aanhoudende waarschuwingen dat de rechtspraak zwaar onderbekostigd is, moeten heel serieus worden genomen (Corstens en Kuiper). Hetzelfde geldt de gefinancierde rechtsbijstand die voor veel mensen de toegangspoort is tot de rechter. Ook daarover leven terecht zorgen.
3. Kloof in de democratie tussen burger en politiek
De aantrekkingskracht van populistische partijen, en van hun fulminaties tegen de ‘gevestigde orde’, laat op zijn minst zien dat bij veel burgers het vertrouwen in politiek en bestuur tanende is. Politici moeten zich dan ook inspannen om minder te zenden en meer te ontvangen, niet alleen te spreken maar ook te luisteren. Niet omdat de overheid er is om de ‘wil van het volk’ uit te voeren, maar wel omdat het gaat om het welzijn van het volk te behartigen - en dat begint met ‘luisteren’.
Een cultuuromslag in deze zin is nodig. Dit lijkt zinvoller en effectiever dan het invoeren van staatsrechtelijke vernieuwingen. Het verhogen van de kiesdrempel zal immers juist de stem van de burger minder gewicht geven. Het instellen van een gekozen minister-president is het paard achter de wagen spannen, omdat hiermee de armslag van de uitvoerende macht sterk kan worden vergroot en – getuige de situatie in de VS –polarisatie in de vorm van tweedeling juist kan aanwakkeren. Het correctief referendum, in het kader van de genoemde luisterhouding, lijkt mogelijk wel een zinvolle maatregel.
Conclusie: hoe rechtsstatelijk is de SGP?
Het waarborgen van de rechtsstaat en een goed functioneren daarvan is essentieel voor een vrij land. Elke politieke partij moet zich dan ook rekenschap geven van de vraag of haar plannen de rechtsstaat versterken of verzwakken.
Voor een robuuste rechtsstaat is een moreel fundament onontbeerlijk. De bijbelse principes en christelijke traditie bieden een zodanig fundament dat ook in de huidige tijd toepasbaar is. Van belang is dat burgers intrinsiek vanuit eigen overtuigingen de waarde van de rechtsstaat inzien.
De SGP kiest uit overtuiging positie voor bijbelse normen en waarden in wetgeving, bestuur en beleid. Daarbij hoort ook dat de staat de grenzen van zijn autoriteit in acht neemt, niet de hele samenleving naar zijn hand wil zetten maar de verantwoordelijkheden binnen de civil society ook daar laat. Dat geeft burgers veel ruimte.
De juridische en morele kenmerken van de rechtsstaat worden door de SGP voluit onderschreven, zoals hierboven ook blijkt. Het is immers noodzakelijk om deze kenmerken te onderscheiden van een levensbeschouwelijke of ideologische opvatting. Iemand die een andere levensopvatting heeft dan van het autonome individu, is daardoor geen bedreiging voor de rechtsstaat – integendeel. Het zou juist ernstig onrechtsstatelijk zijn om een dergelijke omvattende levensopvatting te verheffen tot norm voor goed burgerschap.
De morele rechtsstaat: concreet
- Hedendaagse uitdagingen, met name de uitgedijde uitvoerende macht en de kloof tussen burger en politiek vereisen bovengenoemde investeringen in de politieke cultuur.
- De toeslagenaffaire leert hoe essentieel de menselijke maat is. Wetgeving, bestuur en rechtspraak moeten altijd open ogen en oren hebben voor de concrete mensen met hun specifieke situatie – en wat daarin billijk is. Zonder menselijke billijkheid geen gerechtigheid.
- Soms leidt de niet-westerse cultuur van enkele bevolkingsgroepen tot spanningen, bijvoorbeeld over het omgaan met meisjes of het oplossen van conflicten. Dat vraagt om specifiek beleid, maar altijd met respect voor de mensen en gezagsverhoudingen in hun gemeenschappen. Binnen enkele islamitische groeperingen bestaan radicaliseringsrisico’s. Ook dat vereist specifiek beleid. Gelet op de aard van veel Nederlandse moslimgemeenschappen is er bepaald geen grond voor achterdocht jegens elke moskee of school – de overheidsmacht reikt dus niet tot achter die deuren. Maar de overheid heeft zeker wèl een taak wanneer de democratische rechtsstaat als zodanig toch wordt ondermijnd door verheerlijking van geweld of disrespect jegens andersgelovigen.
- Een civiele religie rond nationale waarden die alle burgers en organisaties geacht worden aan te hangen, of na te leven, doet in deze tijd geen recht aan de bestaande diversiteit van levensbeschouwingen. Juist gelet op het belang van de civil society, en op het belang van religie daarbinnen, moet de overheid die civil society die ruimte laten.
- Burgerschapsvorming is van vitaal belang, ook in het onderwijs, en dat komt het beste tot zijn recht door inhoud en invulling ook aan het onderwijs over te laten.
Literatuur
- J.O. van de Breevaart, Concurrent of Bondgenoot. Een christelijk perspectief op populisme, Apeldoorn 2020.
- J. van den Brink, ‘Het Wetsvoorstel Burgerschapsopdracht’, in: Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 2020-1, p. 7-25.
- M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen, R.G.J.M. Widdershoven, Beginselen van de democratische rechtsstaat (Utrecht 2017).
- Geert Corstens en Reindert Kuiper, De Rechter grijpt de macht, Amsterdam 2020.
- E. van den Hemel, ‘“Hoezo christelijke waarden?” Postseculier nationalisme en uitdagingen voor beleid en overheid’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2017, 2, p. 5-23.
- H.F. Massink e.a., Dienstbaar tot gerechtigheid, Houten 1993.
- H.-M. ten Napel, Constitutionalism, Democracy and Religious Freedom. To Be Fully Human, Leiden 2017.
- H.-M. ten Napel, ‘Constitutioneel patriottisme ja, civiele religie nee’, in: F. van den Heuvel & P. Overeem (red.), Een vitale rechtsstaat. Grondslag, kwetsbaarheid, weerbaarheid, Nijmegen 2019, p. 35-43.
- Bastiaan Rijpkema, Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie, Amsterdam 2015.
- Jonathan Sacks, Morality. Restoring the Common Good in Divided Times, London 2020.
- J.A. Schippers (red.), Gerechtigheid verhoogt een volk, Apeldoorn 2016.
- Nicholas Wolterstorff, Understanding Liberal Democracy, Oxford 2016.