11 december 2019
Uitbreiding discriminatieverbod niet nodig
Lees hier de inbreng van SGP-Kamerlid Roelof Bisschop bij de behandeling van het voorstel om het rijtje met discriminatievoorbeelden uit artikel 1 van de Grondwet uit te breiden.
"Hoe ver moet je gaan met het vastleggen van allerlei verbijzonderingen van het artikel over gelijke behandeling in de Grondwet? Die vraag komt bij de SGP sterk naar boven bij de bespreking van dit wetsvoorstel. De indieners kiezen ervoor om ook handicap en seksuele gerichtheid op te nemen als non-discriminatiegrond.
Wat betekent dat concreet? Het rijtje van gronden in artikel 1 van de Grondwet wordt dan uitgebreid met twee extra gronden. Maar het wordt niet duidelijk of daarmee het rijtje compleet is.
Sterker nog: wie de Algemene wet gelijke behandeling leest ziet daarin dat er ook sprake is van nationaliteit en burgerlijke staat. Ook kennen we de ‘Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid’. In artikel 21 van het Handvest van de Europese Unie lezen we ook over kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken en taal, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen en geboorte.
Wie dit soort rijtjes tot zich laat doordringen ziet heel wat kanshebbers voor een volgend initiatiefwetsvoorstel. De SGP vraagt zich af of we dat moeten willen.
In de huidige Grondwet staat al de bekende formule ‘of op welke grond dan ook’. Daaronder vallen al dit soort situaties. Wie nu de keuze maakt voor twee extra gronden en niet toelicht waarom andere ook algemeen aanvaarde gronden niet worden opgenomen, maakt een keuze die niet past bij een voorstel tot Grondwetswijziging. Juist het na 36 jaar wijzigen van de overbekende formulering vormt een extra bevestiging van het gegeven dat niet genoemde gronden dus blijkbaar minder belangrijk zijn.
De SGP voelt er veel voor om – als je dan toch dit Grondwetsartikel gaat wijzigen – je moet kiezen voor een algemene formulering in plaats van een ‘kerstboom’ aan gronden. Dat zou dan leiden tot de formulering dat discriminatie ‘op welke grond dan ook’ verboden is. Kunnen de indieners van het voorstel toelichten waarom ze daar niet voor gekozen hebben?
Wanneer je toch wél kiest voor het toevoegen van deze twee gronden dan roept dat ook interpretatievragen op.
Allereerst de seksuele gerichtheid.
In de onderzoeksrapporten die over deze term verschenen zijn noemen verschillende vormen van ‘overinclusie’.
Dat er bepaalde zaken onder de Grondwettelijke noemer vallen die er niet onder thuis zouden horen.
Concreet komen we dan voorbeelden tegen als pedoseksualiteit, zoofilie, hyperseksualiteit, satyriasis, nymfomanie.
Allemaal termen die blijkbaar volgens de huidige maatschappelijke standaard niet passen bij Grondwettelijke bescherming.
Maar intussen is een algemene bepaling wel van toepassing op zulke groepen.
Klopt onze indruk dat de indieners dat niet zozeer beogen, maar dat ze er ook geen oplossing voor bieden in hun wetsvoorstel?
Bij de grond handicap speelt een heel andere discussie.
De SGP was echt blij toen we in de stukken tegenkwamen dat de indieners oog hadden voor discriminerende wetgeving op dit terrein.
In de reactie op het advies van de afdeling advisering van de Raad van State staat dat ‘er in onze huidige samenleving nog steeds wetten en regels zijn die op genoemde gronden vormen van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling zijn’.
Maar in antwoord op onze vragen weten de indieners niet meer wat voor regels dat dan zouden zijn.
Maar hoe zit het dan met bijvoorbeeld de Embryowet en de mogelijkheden van prenatale screening op handicap?
Passen zulke regels wel bij de huidige samenleving?
Het antwoord op onze vragen hierover was bepaald niet bevredigend.
‘Dit wetsvoorstel heeft geen betekenis voor het vraagstuk van prenatale selectie.’
Stel nu dat we zouden kunnen selecteren op grond van man of vrouw – dan zou de wereld te klein zijn als artsen meewerken aan het uitschakelen van bijvoorbeeld vrouwelijke foetussen. Dan zouden we ineens wél waarde hechten aan gelijke behandeling voor de geboorte. Daarom wordt hier in Nederland ook niet aan meegewerkt.
Of stel nu dat het mogelijk zou zijn te selecteren op seksuele voorkeur – ook dan zou het land te klein zijn: discriminatie van seksuele voorkeur willen we niet, ook niet voor de geboorte.
Bij handicap is dan de stelling ineens dat we selectie voor de geboorte niet onder wet vinden vallen. Dat is – voorzichtig geformuleerd – kortzichtig. De indieners geven terecht aan: ‘alle gronden verdienen eenzelfde ‘hardheid’ en beschermingsniveau’ De SGP is van mening dat wie de grond handicap serieus neemt, ook bereid zal moeten zijn om wet- en regelgeving aan te passen die het mogelijk maakt om te selecteren op basis van handicap. Anders is dit Grondwetsvoorstel geen serieus te nemen voorstel.
Sterker nog: óók op grond van de huidige grondwetsformulering is discriminatie vanwege het al dan niet geboren zijn van kinderen al niet toegestaan.
De indieners geven aan dat het verschil tussen de expliciet en niet-expliciet opgenomen gronden is dat bij de expliciete gronden sterk vermoeden van discriminatie oplevert. Uitgaande van de stelling van de indieners dat ‘explicitering’ betekent dat de bescherming sterker is geeft dat hoop voor de toekomst…
Wanneer ik tot een conclusie kom, ontkom ik er niet aan om toch te denken dat het wetsvoorstel echte problemen of ongerechtvaardigde oordelen er niet aan ten grondslag liggen. Het is meer een vorm van symboolpolitiek om bepaalde groepen meer herkenbaarheid te geven in de Grondwet. Dat kan natuurlijk een prima uitgangspunt zijn, maar tot op dit moment hebben de indieners de SGP nog niet echt overtuigd van de redelijkheid van deze denkrichting, vergeleken met een meer algemene Grondwettelijke formulering die dan in andere wetgeving uitgewerkt kan worden.