9 april 2015

'Shariapartijen'

Het vergelijken van culturen levert vaak stevige uitdagingen op. Zet bijvoorbeeld de namen Unie van Utrecht en Hizb ut Tahrir eens naast elkaar, dat betekent alleen al taalkundig een stevige worsteling. Maar de inhoudelijke verschillen tussen deze Westerse verklaring en het islamitische programma van deze partij van de bevrijding liegen er niet minder om. Terwijl de Unie van Utrecht de hoeksteen voor geestelijke vrijheid legt, bepleit Hizb ut Tahrir het ombouwen van onze politieke orde naar een islamitisch kalifaat. De aankondiging dat de partij daarbij te werk gaat volgens de methode van haar profeet stemt de SGP niet optimistisch.

De SGP vindt het van groot belang om waarden en praktijken te beschermen die diepe wortels hebben in onze geschiedenis en politieke cultuur. Ondermijnende activiteiten moeten waar mogelijk de kop worden ingedrukt. Daarom heeft de SGP moties gesteund die oproepen om shariapartijen te verbieden, partijen die zich richten tegen onze democratische rechtsstaat.

De invulling van het begrip democratische rechtsstaat vraagt zorgvuldigheid en terughoudendheid. Het moet gaan om praktijken en waarden die stevig verankerd zijn in de geschiedenis en niet om waarden die recenter zijn opgekomen en waarin verschillen tussen Westerse landen bijvoorbeeld aanmerkelijk kunnen zijn. Op basis van jurisprudentie denk je bij cruciale uitgangspunten aan gewetensvrijheid, vrije verkiezingen en scheiding van machten, maar de literatuur benoemt ook punten als de toegang tot een onafhankelijke rechter en de binding van de overheid aan de wet en een Grondwettelijke regeling van vrijheden. 

De SGP heeft niet zozeer behoefte aan wijziging van de Grondwet, maar vindt vooral dat bestaande mogelijkheden op basis van onze Grondwet en andere wetgeving actiever benut moeten worden.   Wat dat betreft steunt de SGP de lijn van de regering. Ik noem drie punten die de vraag oproepen of we het onderste uit de kan halen ten aanzien van radicale groeperingen:

  • de eerdergenoemde organisatie Hizb ut tharir is in Duitsland verboden. Het Europees Hof voor de rechten van de Mens biedt de overheid ten aanzien van deze organisatie vergaand ruimte om in te grijpen, vanwege haar visie op Israel en het rechtvaardigen van geweld. Waarom wijkt Nederland af van deze lijn?
  • In andere Europese landen lijkt voortvarender te worden opgetreden tegen dubieuze organisaties en lijkt in vergelijkbare gevallen een verbod eerder te worden uitgesproken. Terwijl in Nederland processen tegen motorbendes bijvoorbeeld zonder succes jaren slepen, zijn verschillende motorbendes in Duitsland  verboden. Halen we echt evenveel middelen uit de kast als onze buren?
  • in een eerder debat heeft de SGP gevraagd om ook toezicht te houden op onbekostigde onderwijsorganisaties die geleid worden door jihadisten. De regering gaf aan dat zij geen gebruik wil maken van de grondwettelijke mogelijkheden. Wil de minister uitleggen waarom niet? Zit de AIVD hier wel bovenop?

Het nader onderzoek zou zich ook op dergelijke vragen moeten richten. Kan de minister aangeven dat hij het onderzoek inderdaad breder wil maken dan alleen de vraag of het gevaar voldoende naderend is?