17 januari 2017
SGP: voorkom uitmergelen landbouwgrond
Vanmiddag kon de Tweede Kamer schriftelijke vragen indienen over het mestbeleid, onder meer over de inzet van staatssecretaris Van Dam voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (het mestbeleid in de periode 2018-2021).
Enkele belangrijke punten van de SGP:
- Onderzoeken en praktijkervaringen leren dat de bodemvruchtbaarheid op veel percelen achteruit holt. De SGP is bang voor een negatieve spiraal, die zeker op lange termijn ook niet goed is voor de waterkwaliteit. We missen urgentie van staatssecretaris op dit punt. Behoud vande bodemvruchtbaarheid moet daarom een speerpunt in het zesde actieprogramma worden!
- Generiek beleid werkt niet langer. Daarom geen aanscherping van gebruiksnormen! De SGP wil een gebiedsgerichte aanpak op basis van metingen. De staatssecretaris moet in de leer gaan bij Vlaanderen.
- Verhoging van de percentages mestverwerking is volgens de SGP niet nodig. De staatssecretaris gaat uit van een te hoge fosfaatproductie in 2017. Zie de betreffende alinea in onderstaande bijdrage voor de bijbehorende berekeningen.
Complete inbreng van de SGP:
Kamerstuk 33037 nr. 183 (inzet zesde actieprogramma)
De leden van de SGP-fractie verwijzen naar de notitie ‘Aan de slag voor het nieuwe actieprogramma Nitraatrichtlijn (2018-2021)’ van deze fractie. In deze notitie pleiten deze leden voor een regionale aanpak met bijvoorbeeld vijf actieprogramma’s. Bij de gebiedsindeling kan dan rekening gehouden worden met stroomgebieden, grondsoorten en de gebiedsindeling van waterschappen. Door aan te sluiten op de gebiedsindeling van waterschappen kunnen waterschappen beter betrokken worden bij het opstellen van de regionale actieprogramma’s en kan ook de koppeling gemaakt worden met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Deze regionale actieprogramma’s zouden gebaseerd moeten worden op metingen. De leden van de SGP-fractie stellen voor om vooral maatregelen te nemen in die gebieden en bij die percelen waar metingen een echt probleem aanwijzen. Ook de derogatie kan hier aan gekoppeld worden: waarom geen derogatie als de op kosten van de melkveehouder uit te voeren metingen laten zien dat de waterkwaliteit in ‘zijn’ sloten goed is? Ze verwijzen naar de Vlaamse aanpak van het mestbeleid. De leden van de SGP-fractie horen graag de mening van de staatssecretaris hierover. Waarom kiest hij niet voor verschillende regionale actieprogramma’s en een regionale aanpak gebaseerd op metingen, zoals ook in Vlaanderen het geval is? De staatssecretaris constateert zelf ook dat er regionaal grote verschillen zijn tussen de bijdrage van verschillende bronnen van emissie van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater. Dat geldt ook voor de verschillen in waterkwaliteit. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook in het volgende actieprogramma recht wordt gedaan aan deze verschillen?
De leden van de SGP-fractie hebben in de genoemde notitie ook voorgesteld om derogatie te verlenen voor alle grasland, maar dan wel voor alleen grasland. Dat maakt inzaai/behoud van grasland aantrekkelijker en die van het uitspoelingsgevoelige maïs minder aantrekkelijk. Deze leden horen graag of de regering deze optie ook serieus meeneemt bij het bekijken van alternatieve voor de invulling van de derogatie. Welke andere concrete alternatieven gaat hij bekijken?
De staatssecretaris schrijft dat de in de bodem aanwezige fosfor in belangrijke mate de uitspoeling naar het oppervlaktewater bepaalt. De opgave voor het reduceren van uit- en afspoeling van fosfor uit landbouwgronden is dus via het nemen van landbouwkundige maatregelen lastig realiseerbaar. Daarbij komt dat er al sprake is van evenwichtsbemesting wat betreft fosfaat. Welke consequenties trekt de staatssecretaris daaruit voor het mestbeleid?
De staatssecretaris schrijft dat de eutrofiëring door stikstof en fosfaat in delen van Nederland een probleem blijft. Hij noemt met name de kustgebieden. De leden van de SGP-fractie verwachten dat een groot deel van de eutrofiëring in deze kustgebieden het gevolg is van fosfaatrijke kwel en mineralisatie van veen. Is de veronderstelling juist dat deze eutrofiëring niet zozeer het gevolg is van de aanwending van dierlijke mest? Wat betekent dat voor het mestbeleid? Is het niet beter om bijvoorbeeld in de veengebieden in te zetten op grootschalige onderwaterdrainage dan op aanscherping van gebruiksnormen?
De leden van de SGP-fractie constateren op basis van onderzoeksrapporten en signalen uit het veld dat de bodemvruchtbaarheid onder druk staat. Op veel percelen daalt het organische stof gehalte. Juist organische Veel boeren geven aan dat ze meer mineralen aan de bodem onttrekken dan ze erop aan kunnen voeren. Deze leden missen in de inzet van de staatssecretaris met betrekking tot het zesde actieprogramma de urgentie van het behoud van bodemvruchtbaarheid. Ziet de staatssecretaris deze urgentie? Is het voor de staatssecretaris een centraal doel om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de staatssecretaris de mogelijkheid openlaat dat gebruiksnormen naar beneden bijgesteld worden. Deze leden zetten daar grote vraagtekens bij. De afgelopen jaren zijn de gebruiksnormen al (generiek) aangescherpt, terwijl dat nauwelijks terug te zien is in betere waterkwaliteit. Deze leden vrezen een negatieve spiraal met minder toevoer van organische stof, minder bodemvruchtbaarheid, minder gewasgroei en uiteindelijk meer uitspoeling. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Deelt de staatssecretaris de mening dat de huidige modellen voor het bepalen van het effect van maatregelen op de uitspoeling vooral naar het korte termijn effect kijken en nauwelijks naar de gevolgen voor bodemvruchtbaarheid, organische stof gehalte en uitspoeling op langere termijn? Waarom kiest hij niet voor het uitsluiten van aanscherping van gebruiksnormen?
Een tijd geleden is een rapport verschenen met ongeveer vijfhonderd bodemprofielen waarmee de Nederlandse bodem in beeld wordt gebracht (Alterra, rapport nr. 2686). Dat zijn er heel wat meer dan de zeventig die nu gebruikt worden. De leden van de SGP-fractie constateren dat deze nieuwe bodemprofilering nog niet gekoppeld aan een kaart ter beschikking wordt gesteld. Dat is een gemiste kans. Bodemprofielen spelen immers een belangrijke rol bij hydrologische modellering, ook als het gaat om het bepalen van de uitspoeling van mineralen. Gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze nieuwe bodemprofielen bij alle uitspoelingsberekeningen gebruikt gaan worden?
Kamerstuk 33037 nr. 184 (voortgang mestbeleid)
De leden van de SGP-fractie constateren dat de staatssecretaris in Brussel een veel negatiever beeld van de grondwaterkwaliteit onder lössgrond neerzet dan nodig is. Op lössgronden en hoge zandgronden wordt door het RIVM meer dan 50 mg/L nitraat in het bovenste grondwater gemeten. Er is echter een alternatieve meetmethode die 20% lagere concentraties meet, waardoor de normen wél gehaald worden. Deskundigen geven aan dat beide methoden voldoen aan de Nitraatrichtlijn. De alternatieve methode geeft beter de absolute nitraatconcentratie weer. De staatssecretaris houdt het bij de methode van het RIVM en meldt alleen de negatieve meetresultaten van deze methode aan Brussel. De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom de staatssecretaris er niet voor kiest (de meetresultaten van) de alternatieve methode als uitgangspunt te nemen, met (de resultaten van) de huidige RIVM-methode als aanvulling daarop, om zo voor Nederland meer speelruimte te creëren. Is de staatssecretaris op tenminste bereid om ook de resultaten van de alternatieve, goedgekeurde meetmethoden aan Brussel door te geven? De staatssecretaris schrijft: ‘Ik meen dat de overschrijdingen van de streefwaarde voor nitraat van 50 mg per liter die in Zuid-Limburg in het grondwater wordt aangetroffen, reden zijn om op Europees niveau nu niet de discussie aan te gaan over een wijziging van de meetmethode die systematisch lagere gevonden nitraatwaarden in het grondwater met zich meebrengt.’ De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom niet. Of wil de staatssecretaris in Brussel liever een negatiever beeld in stand houden dan nodig is?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat enkele melkveehouders uit de Krimpenerwaard hoge boetes boven het hoofd hangt in verband met vermeend onterecht gebruik van de derogatie. Dat riep bij deze leden enkele vragen op. De ondernemers pachten de betreffende gronden van de Natuurcoöperatie Krimpenerwaard, maken werk van natuur inclusieve landbouw, maar gebruiken de gronden wel gewoon voor beweiding en bemesting (landbouwkundig gebruik). Vanwege het landbouwkundige gebruik gingen zij ervan uit voor deze gronden de derogatie van toepassing zou zijn. Zowel de boetes als de blokkade voor derogatie zetten deze vorm van natuur inclusieve landbouw de voet dwars. Dat brengt deze boeren in grote problemen en remt natuur inclusieve landbouw af. Ziet de staatssecretaris een dergelijke gang van zaken als een probleem? Kan de staatssecretaris concreet aangeven of en hoe Europese bepalingen het toekennen van derogatie voor gronden die landbouwkundig gebruikt worden, maar met een nevendoelstelling met betrekking tot natuurbeheer, onmogelijk maken? De leden van de SGP-fractie ontvangen regelmatig signalen over onduidelijkheid en/of onredelijkheid met betrekking tot derogatie voor landbouwgrond waar een vorm van natuurbeheer toegepast wordt. Herkent de staatssecretaris dat? Is hij bereid te bezien of de huidige werkwijze en indeling nog voldoende aansluit op de huidige (natuur inclusieve) landbouwpraktijk? Is hij bereid voor de korte termijn het boetebeleid in dezen te heroverwegen om natuur inclusieve landbouw niet onnodig de voet dwars te zetten?
Kamerstuk 33037 nr. 185 (mestverwerkingspercentages)
De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom de percentages voor de verplichte mestverwerking verhoogd moeten worden. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet gaat uit van een plaatsingsruimte van 132 miljoen kilogram fosfaat en een fosfaatproductie van 179,5 miljoen kilogram. Door het maatregelenpakket zal de fosfaatproductie in 2017 naar verwachting onder het fosfaatplafond uitkomen. Dat betekent dat in 2017 veel minder fosfaat verwerkt hoeft te worden. Of zoals de CDM schrijft: ‘Indien wordt aangenomen dat de mestproductie niet hoger is dan het fosfaatplafond (172,9 miljoen kg P2O5) dan daalt de mestverwerkingsopgave met ca 5 miljoen kg P2O5 in voornoemde varianten.’ In 2016 moest 32,8 miljoen kilogram fosfaat verplicht verwerkt worden. De opgave voor het stelsel van verplichte mestverwerking is volgens de staatssecretaris 37,1 miljoen kilogram. Als daar 5 miljoen kilogram van aftrekt in verband met de lagere fosfaatproductie dan geraamd, resteert een opgave van 32,1 miljoen kilogram. Deze opgave is vergelijkbaar met de opgave in 2016. Waarom heeft de staatssecretaris dat niet meegenomen bij het bepalen van de verwerkingspercentages en heeft hij de percentages desondanks verhoogd?
De leden van de SGP-fractie hebben in het kader van het stimuleren van de export en verwerking van mest nog een vraag over het besluit om AGR-GPS ook te verplichten voor transporten met vaste mest naar het buitenland. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat de vanuit de sector ontwikkelde alternatieve registratiemethode, e-CMR, nog onvoldoende is. De leden van de SGP-fractie nemen hier geen genoegen mee. Deze leden horen graag concreet op welke punten de alternatieve methode e-CMR nog niet zou voldoen. Is het de inzet van de staatssecretaris om hier samen met de sector uit te komen?