27 september 2024
SGP kritisch over productieplafonds en afroming veehouderij
Minister Wiersma heeft een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om de mestproductie te begrenzen. Ze wil de productieplafonds voor 2025 aanscherpen en bij transacties van productierechten een deel van deze rechten afromen. De SGP is kritisch over het voorstel. SGP-Kamerlid André Flach: ‘Het is een klinische aanscherping van productieplafonds, waarbij het wetsvoorstel zich geen rekenschap geeft van de mestcrisis in de melkveehouderij en het perspectief na 2025.’
De SGP maakt zich in het bijzonder zorgen over de afroming in de varkens- en pluimveehouderij. André Flach: ‘In deze sectoren zijn verschillende bedrijven voor een groot deel afhankelijk van lease van rechten. Bedrijven die rechten verleasen doen dat meestal als ze rechten over hebben, omdat ze in het ene jaar meer leegstand hebben dan in het andere jaar. Elk jaar vallen de oplegrondes immers weer anders. Die bedrijven gaan zich niet zomaar rechten laten afnemen. Het betekent dat afroming grote gevolgen kan hebben voor de continuïteit van bedrijven die afhankelijk zijn van lease. Deze praktijktoets is door de minister echter niet gedaan.’
Lees hieronder de ingediende schriftelijke vragen van de SGP bij het wetsvoorstel:
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zetten vraagtekens bij de onderbouwing van gemaakte keuzes en maken zich zorgen over onder meer de gevolgen voor het voortbestaan van bedrijven die afhankelijke zijn van lease van productierechten. Zij hebben daarom verschillende vragen.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag meer inzicht in het perspectief na 2025 wat betreft de productieplafonds en bijbehorende maatregelen. Is de veronderstelling juist dat na 2025, als geen derogatiebeschikking meer afgegeven zou worden, geen sprake meer is van door de Europese Commissie oplegde productieplafonds? Is de veronderstelling juist dat afroming van rechten bij transacties na 2025 niet meer nodig is? Is de veronderstelling juist dat als volgend jaar de productieplafonds niet gehaald zouden worden een generieke korting niet meer aan de orde is, omdat vanaf 2026 Nederland niet meer gebonden is aan met de Europese Commissie afgesproken productieplafonds?
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de stikstof- en fosfaatplafonds zich tot elkaar verhouden. Waarom is destijds gekozen voor zowel een stikstof- als een fosfaatplafond? Is de veronderstelling juist dat vanuit het oogpunt van de Nitraatrichtlijn primair het stikstofproductieplafond van belang is, en dat het fosfaatplafond een secundaire rol speelt? Is de inschatting juist dat Nederland sterker staat als een van beide plafonds gehaald wordt ten opzichte van de situatie dat beide plafonds niet gehaald worden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat er twee zaken door elkaar heenlopen: enerzijds het halen van de met de Europese Commissie afgesproken nationale productieplafonds voor 2025 en anderzijds het beperken van de grote druk op de mestmarkt vanwege de afbouw van de derogatie. Is de veronderstelling juist dat het wetsvoorstel met name gericht is op het halen van de afgesproken productieplafonds voor 2025? Hoe weegt de regering het belang van de bijdrage aan het beperken van de druk op de mestmarkt, waar nu vooral de melkveehouderij door in de problemen komt?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag meer inzicht in het perspectief voor derogatie ten behoeve van evenwichtige besluitvorming inzake sectoropgaven. Wanneer kan de regering duidelijkheid geven over de mogelijkheden voor het terugkrijgen van alternatieve vormen van derogatie? Waar wordt nu precies op ingezet? Wat zijn de verwachtingen op dit punt? Deze leden hebben er eerder voor gepleit op korte termijn tenminste het Rivierengebied of delen ervan uit te zonderen van de aanwijzing als kwetsbaar gebied in de zin van de Nitraatrichtlijn omdat hier nauwelijks problemen met de waterkwaliteit zijn. Dat hoeft volgens de Nitraatrichtlijn niet te wachten op een volgend actieprogramma. Is de regering bereid zo snel mogelijk deze eerste stap te zetten?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de opvolging van de motie Flach c.s. over het corrigeren van excretieforfaits voor melkvee vanwege te laag ingecalculeerde gasvormige stikstofverliezen (Kamerstuk 33 037 nr. 551). De minister wil per 1 januari 2025 de stikstofcorrectiefactor en de daarop gebaseerde stikstofexcretieforfaits aanpassen. In de Kamerbrief over de aanpak van de mestmarkt wordt een stikstofcorrectiefactor van 14% genoemd. Deze leden willen erop wijzen dat deze 14% gebaseerd is op de excretie van melkkoeien. Bij jongvee is sprake van veel hogere stikstofverliezen en zou een correctiefactor van meer dan 20% toegepast moeten worden. Verder wijzen deze leden op onderzoek van Groenestein e.a. (Wageningen Livestock Research; Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest; juni 2023), gebaseerd op data uit 2017-2020, waaruit blijkt dat de gasvormige stikstofverliezen voor melkvee gemiddeld over stalsystemen 16-18% bedragen, met uitschieters naar 23% of meer. Is de regering voornemens de stikstofcorrectiefactor zo hoog mogelijk vast te stellen, zodat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat melkveehouders afgerekend worden op excreties die ze niet realiseren? Wordt de stikstofcorrectiefactor ook met terugwerkende kracht voor 2024 aangepast, zodat het voorraadniveau bijgesteld kan worden? Wordt ook de stikstofcorrectiefactor voor de bedrijfsspecifieke excretie (BEX) naar boven bijgesteld?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de minister verwacht dat aanpassing van de correctiefactor voor gasvormige verliezen ongeveer 4 tot 5 miljoen kilogram reductie van de stikstofproductie oplevert. Deze leden vragen zich af waar deze inschatting op is gebaseerd. Het CBS rekent nu over de hele melkveestapel voor zowel melkkoeien als jongvee met gasvormige stikstofverliezen van ongeveer 10%. Als dit bijgesteld zou worden naar 14% voor melkkoeien en 20% voor jongvee kom je wat betreft de totale stikstofproductie op een reductie van ongeveer 15 miljoen kilogram. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de minister inzet op het actualiseren van de stikstof- en fosfaatexcretieforfaits. Voor fosfaat is al jaren bekend dat de forfaits hoger zijn dan de actuele excreties. Gaat de regering ervoor zorgen dat deze forfaits ook voor 2024 en 2025 bijgesteld worden? In hoeverre wordt in de CBS-cijfers ook gerekend met de forfaitaire excretiewaarden? Kan de regering een eerste inschatting maken van de consequenties voor de mestproductiecijfers?
De leden van de SGP-fractie verwachten dat bovenstaande inzet zal leiden tot een aanzienlijke neerwaartse bijstelling van de mestproductiecijfers. Zij horen graag wat dit betekent voor het halen van de plafonds en de vermindering van de druk op de mestmarkt. In hoeverre is en wordt dit meegewogen bij het vaststellen van de sectoropgaven?
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de Regeling provinciale aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden betekent voor de mestproductie.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de inschattingen met betrekking tot de opbrengst van de Lbv/Lbv+-regelingen in de verschillende sectoren gebaseerd is op de forfaitaire excreties behorend bij de productierechten. Deze leden willen erop wijzen dat de forfaitaire excreties hoger kunnen zijn dan de werkelijke excreties. Hoe wordt een verkeerde inschatting voorkomen?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere onderbouwing van de inschatting van de verwachte reductie van de stikstofproductie door de Lbv/Lbv+-regelingen op nationaal niveau (21 miljoen kg) en op sectorniveau. Welke aannames, naast de 65% sanering, zijn hiervoor gedaan? Deze leden kregen het signaal dat op basis van de gemiddelde bedrijfsomvang en mestproductie per dier de opbrengst lager zou uitpakken.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag enig inzicht in de opzet en beoogde resultaten van de voorgenomen brede beeïndigingsregeling. Op welke sectoren zal deze met name gericht zijn? Wat betekent dit voor de verwachte mestproductie in 2025/2026?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de varkenshouderij ongeveer 40% van de mest buiten de landbouw afgezet wordt en in de pluimveehouderij ongeveer 95%. Zeker bij pluimveemest is de bijdrage aan de druk op de mestmarkt heel beperkt. Verder constateren deze leden dat de mestproductie in de varkens- en pluimveehouderij de afgelopen jaren al relatief sterk omlaag is gegaan. Hoe waardeert de regering dit in het licht van de gekozen verdeling van sectoropgaven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het verwachte mestproductieniveau in 2024 als uitgangspunt heeft genomen voor het bepalen van de sectoropgaven en sectorplafonds voor 2025. Zij ontvangen in dit verband graag een inschatting van de gevolgen van de enorme stijging van de mestafzetkosten voor met name melkveebedrijven voor het (mest)productieniveau van de melkveesector in 2025. Waarom wordt hier geen rekening mee gehouden? Waarom is ook geen rekening gehouden met de verwachte reductie van de stikstof- en fosfaatproductie via het voerspoor in de melkveehouderij?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een duiding van de verdeling van opgaven over de verschillende sectoren in het licht van de visie van de regering op de toekomst van de veehouderij.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering ruimte wil hebben om de sectorplafonds bij te stellen al naar gelang actuele ontwikkelingen. Deze leden vragen zich af of het dan verstandig is deze sectorplafonds in wetgeving op te nemen. Zij willen erop wijzen dat deze sectorplafonds niet met de Europese Commissie zijn afgesproken. Zij willen ten allen tijde voorkomen dat ingrijpende maatregelen worden genomen op sectorniveau vanwege (dreigende) overschrijding, terwijl dat gelet op de nationale plafonds niet nodig is. Zij horen graag waarom de regering er desondanks voor heeft gekozen sectorplafonds in wetgeving op te nemen, en hoe de regering de verhouding tot de nationale plafonds ziet: wordt voldoende flexibiliteit betracht om over- en onderschrijdingen op sectorniveau tegen elkaar weg te strepen?
De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de ruime delegatiegrondslag om zowel sectorplafonds als afromingspercentages te wijzigen. Het gaat om keuzes met potentieel grote gevolgen voor de betrokken sectoren. Is de veronderstelling juist dat geen sprake is van een voorhangbepaling bij de algemene maatregelen van bestuur waarmee sectorplafonds en afromingspercentages vastgesteld kunnen worden? Waarom is er niet gekozen voor het opnemen van nadere criteria voor wijziging van plafonds en afromingspercentages?
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat verhoging van het afromingspercentage bij overdracht ertoe zal leiden dat overdracht van rechten minder aantrekkelijk wordt. Dat betekent ook dat de opbrengst lager zal uitpakken dan waar de regering vanuit gaat. Deze leden ontvangen graag een inschatting van de gevolgen van (de verhoging van) de afromingspercentages voor het aantal transacties, mede gelet op de ervaring met de eerdere verhoging van het afromingspercentage van 10 naar 20% bij de fosfaatrechten.
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de gekozen afromingspercentages en de inschatting gebaseerd op het aantal transacties in 2024 in de melkveehouderij jaarlijks ongeveer 1% van de totale veestapel gekort zou worden en in zowel de varkens- als pluimveehouderij jaarlijks 3-4%. Ook met de verlaagde afromingspercentages voor de varkens- en pluimveehouderij komen deze nog steeds relatief hard aan, omdat in deze sectoren jaarlijks meer rechten uitgewisseld worden dan in de melkveehouderij. Acht de regering dit proportioneel?
De leden van de SGP-fractie missen de agrarische praktijktoets bij voorliggend wetsvoorstel en specifiek de voorgestelde afroming. Zij willen erop wijze dat met name de afroming bij (ver)lease in de praktijk nog steeds grote gevolgen zal hebben. Onder meer in de pluimveehouderij zijn relatief veel bedrijven, waaronder jonge ondernemers, die voor meer dan 50% van hun rechten afhankelijk zijn van lease. Tegelijkertijd zijn er bedrijven die vanwege de jaarlijkse fluctuatie in aantal dieren vanwege de oplegrondes in bepaalde jaren ruimte hebben om te verleasen, maar dat niet zonder meer zullen doen als 15% of meer afgeroomd wordt. Ze willen deze rechten houden met het oog op de jaren dat ze deze rechten wel zelf nodig hebben. Dat brengt het voortbestaan van de bedrijven die afhankelijk zijn van lease in groot gevaar. Deelt de regering deze analyse? Kan de regering op korte termijn alsnog een agrarische praktijktoets uitvoeren, specifiek op dit onderdeel? Heeft de regering een (gedeeltelijke) vrijstelling voor lease van rechten overwogen? Is de regering bereid het afromingsvoorstel op dit punt aan te passen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering verwacht dat in de varkens- en pluimveehouderij volgend jaar voldoende afgeroomd wordt om onder de sectorplafonds te komen. Wat betekent dat voor de termijn waarin afgeroomd zal worden, zo vragen deze leden. Wordt gestopt met afromen zodra sectorplafonds in zicht zijn?
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij overdrachten in familieverband verschil wordt gemaakt tussen de verschillende rechtsvormen waarin een bedrijf geëxploiteerd wordt. In een maatschap, VOF of CV zijn overdrachten in familieverband vrijgesteld van de afromingsplicht. In een BV geldt dit niet. Deze leden vinden dat onredelijk. Is de regering bereid ervoor te zorgen dat met bewijsvoering via notariële akte of een accountantsverklaring dat overdrachten in familieverband wanneer sprake is van een BV eveneeens uitgezonderd zijn van de afromingsplicht?