7 maart 2012

Debat over aftrap formatie onnodig en overbodig

Het staat de Kamer volledig vrij om na de verkiezingen te debatteren over de aftrap van de kabinetsformatie. De SGP voelt er niks om dat debat te verplichten. Het D66 voorstel om dat wel te doen is dan ook onnodig en overbodig.

Wijziging Reglement van Orde in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s) (32759)
Plenair debat – 7 maart 2012
C.G. van der Staaij (SGP)

 

‘Hoe vaak kun je met elkaar over een thema spreken, zonder dat het begint te vervelen en er eigenlijk geen nieuwe argumenten naar voren te halen zijn?’ Die vraag kwam bij mij op toen ik het thema van het debat van vanmiddag zag. Sinds de bekende en weinig succesvolle motie-Kolfschoten uit 1971 zijn er tal van voorstellen geweest. In 2010 is het laatste debat over dit thema gehouden, maar de indieners kregen toen hun zin niet . Daarom doen ze een nieuwe poging tot een ‘broodnodige’, ‘hoogst noodzakelijke’ en ‘onvermijdelijke’ staatsrechtelijke vernieuwing om met eerdere bedenkers van zo’n voorstel te spreken.

De staatsrechtgeleerde mr. A.M. Donner zei al eens: “Overtuigde lieden hebben geen moeite om hun denkbeelden in wel tien variaties aan de orde te stellen." Dat geldt in het bijzonder D66. Het interessante is dat D66 in 1971 tegen de motie-Kolfschoten stemde, omdat het niet ver genoeg ging. Wat is dit voorstel dan een slap aftreksel van wat D66 wil.

De collega’s Van der Ham en Schouw proberen met dit voorstel het ingewikkelde schaakspel van de formatie in een versimpeld schema te proppen. De SGP heeft daar bezwaar tegen. In het kort zal ik de staatsrechtelijke en praktische bezwaren van de SGP tegen dit voorstel naar voren brengen.

Feitelijk zorgen de indieners er met hun voorstel voor dat er een verplichting wordt opgenomen tot een debat, terwijl die mogelijkheid er ook zonder deze wijziging al is.
Het voorstel veronderstelt het einde van achterkamertjes in de kabinetsformatie. Wie zich een beetje indenkt hoe zo’n openbaar debat over de partijen die samen een coalitie moeten zien te vormen en over de vraag wie informateur moet worden gaat verlopen, weet op voorhand dat dat niet gaat lukken.

Er zijn immers twee mogelijkheden:

  1. Er is al van tevoren in de achterkamertjes gezamenlijk vastgesteld wie informateur of formateur moet worden. Een openbaar debat is dan alleen formaliteit zonder inhoud en dus alleen een ritueel.
  2. Er is van tevoren nog geen overeenstemming bereikt over de persoon van de formateur of informateur en de informatieopdracht. In dat geval zullen partijen in het openbaar debat niet meedoen of alleen formele, ontwijkende antwoorden geven. Ook dan dus een ritueel.

In beide gevallen is het resultaat van de beoogde openbare en democratische verantwoording dus alleen een vertraging van de formatie van minstens 8 dagen, onduidelijkheid en verhullend taalgebruik. Op zich kun je ervoor kiezen om zulk verplicht ritueel gesnuffel en geknuffel in het Reglement van Orde op te nemen, maar daar is niemand bij gebaat. Niemand – zeker een potentiële coalitiepartner niet – zal open kaart spelen. Dat is ook volstrekt normaal. Niet voor niets spreken ook VVD en PvdA in het verslag over ‘schijnopenheid’. In iedere sector geldt: succesvol onderhandelen doe je niet in het openbaar. Dat geldt niet minder voor de politiek. Pas als de onderhandelingen stuklopen of succesvol zijn, kom je met resultaten naar buiten en kan ieder zich bemoeien met het resultaat.

De indieners zeggen met dit voorstel het primaat van de Tweede Kamer te garanderen, door het hele formatieproces in handen van de Kamer te leggen. Maar wat doen de indieners feitelijk? Ze ontnemen de democratisch gekozen nieuwe Kamer de mogelijkheid om een eigen procedure te bepalen, door een verplichtende keuze vast te leggen. Wanneer de nieuw gekozen Kamer een andere procedure zou willen kiezen, moet er eerst in haast een wijziging van het Reglement van Orde worden vastgesteld. Dit voorstel vestigt dus op zijn hoogst het primaat van de Oude Kamer door de nieuwe Kamer voor te schrijven hoe te handelen.
Wij delen de opinie van de vorige vice-president Tjeenk Willink tijdens de ‘Parlementaire conferentie Staatsrecht en formatie’ op 21 april 2010: ‘Het probleem is dat die hele discussie steeds uitgaat van de vooronderstelling dat het huidige proces niet transparant en democratisch is. Dat is nog maar de vraag, want juist het begin van het proces, zoals het nu is, is buitengewoon transparant, de rest niet meer. (…) Men concentreert zich zo op die beginfase dat men niet ziet dat het alternatief mogelijkerwijze wel eens minder transparant en minder democratisch zal zijn dan in de huidige situatie.’

De indieners zijn zeer begaan met het lot van de Koning. Zij schrijven: ‘Het staatshoofd kan zich immers niet in het openbaar verantwoorden. Indieners menen met dit voorstel de positie van de Koning als onpartijdig staatshoofd te versterken, omdat discussies over diens keuzes in het (in)formatieproces tot het verleden gaan behoren.’ En elders spreken ze zelfs over de ‘bevrijding’ van het staatshoofd. Dit zijn emotionele woorden, maar die doen tekort aan de wijze waarop de formatie in de praktijk verloopt. Door de openbaarheid van de adviezen is te zien of het staatshoofd een logische keuze maakt. Als dat niet het geval zou zijn, is het aan de fracties om een andere wens kenbaar te maken aan de informateur. Bovendien is er tot op heden geen enkele reden om te twijfelen aan de wijze waarop het staatshoofd invulling geeft over de invulling van haar betrokkenheid bij de formatie. De keuzevrijheid voor het staatshoofd is precies even groot als de machteloosheid van de Kamer – of je nu wel of geen debat houdt.

In de nota naar aanleiding van het verslag erkennen de indieners van dit voorstel dat er op gemeenlijk en provinciaal niveau tal van manieren gevonden worden om in één of meer stappen tot resultaat te komen. Zij schrijven ook dat het ‘raden en staten vrij staat om de formatie naar eigen inzicht in te vullen’.

Laten we dat dan hier in Den Haag ook zou houden en niet een strak keurslijf in het Reglement van Orde opnemen. Het is een kwestie van overbodige en betuttelende regelgeving waar we als Kamer maar niet aan moeten beginnen. Het voorstel zegt meer over de visie van de indieners dat het staatshoofd zich moet beperken tot het knippen van linten, dan dat het echt wat oplevert voor een betere formatieprocedure. Ondanks de waardering die ik heb voor de inspanningen van de collega’s Van der Ham en Schouw om het oude voorstel een nieuw jasje te geven, kan ik niet anders zeggen dan dat het een talloze malen uitgekauwde en overjarige maaltijd is, die opnieuw uit de ijskast is gehaald. Het uitgangspunt hierbij is: ‘Na ontdooien niet opnieuw invriezen’.

Laten we snel beginnen met het oplossen van de vragen die echt een probleem zijn.