23 november 2016

Boerkaverbod aankleden


Er zijn al regels voor te weinig kleding, maar nu komen er ook regels voor te veel kleiding. Het kabinet wil een ‘boerkaverbod’ voor het ov, onderwijs, overheidsinstellingen en zorg. Omdat boerka’s, maar bijvoorbeeld ook integraalhelmen en bivakmutsen, de communicatie belemmeren en gevoelens van onveiligheid kunnen oproepen, is de SGP het daarmee eens. Al mag dat verbod best nog wel wat worden aangekleed voor bijvoorbeeld stationshallen en perrons.

Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding

R. Bisschop 16 november 2016

Al sinds jaar en dag kennen we in Nederland een verbod op het dragen van te weinig kleding. Ons Wetboek van Strafrecht kent onder meer een verbod op naaktrecreatie en schennis van de eerbaarheid. Dat zijn terechte strafbepalingen. De individuele vrijheid strekt niet zover dat alles zou moeten kunnen.

Een verbod op het dragen van tevéél aan kleding is nieuw voor Nederland. Het thema zelf is dat echter niet. Op straat met een bivakmuts of boerka lopen is gewoon toegestaan. Al heel wat jaren spreken we over een verbod op bivakmutsen, boerka’s en integraalhelmen. Het voorstel dat we vandaag behandelen is een vervolg op een langer lopende discussie of we dergelijke kleding in het openbaar wel gewenst vinden. Je kunt daarbij esthetische argumenten aanvoeren. Maar wat vooral van belang is: de gemeenschappelijke veiligheid moet worden gewaarborgd. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding werkt ten minste belemmerend voor het ervaren van die veiligheid en de open communicatie.  Daarom is het volgens de SGP logisch om te komen tot een bivakmuts- en boerkaverbod.

De regering heeft ervoor gekozen om niet te komen met een algeheel verbod, zoals onder meer België en Frankrijk dat kennen. Graag zouden we van de regering nog eens precies de argumenten horen waarom hier niet voor gekozen is.

Verhouding tot grondrechten
Een belangrijke vraag is hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de grondrechten. Hierbij is het belangrijk om vooral te kijken naar de uitspraak van het Europees Hof uit 2014 die de staat een ruime beoordelingsruimte laat.  Het Franse algemene verbod paste volgens het Hof binnen de grenzen van de artikelen 8, 9 en 14 van het EVRM. Cruciaal daarbij is dat de beperkingen voor iedereen gelden – mensen met bivakmuts-, boerka of integraalhelm.
Ook dat het verbod niet verder gaat dan noodzakelijk is. Daarom horen wij graag van de minister in hoeverre hetzelfde doel ook afdoende kan worden bereikt door eigen regelingen van de organisaties. We hebben namelijk de indruk dat het voor organisaties vaak moeilijk is om zelf regels te stellen. En bovendien: zou ook voor die regels niet gelden dat het dan te ver inbreuk zou doen op de vrijheden van burgers? Onze inschatting is – zeker in het licht van de veel verdergaande Franse regelgeving – dat dit wetsvoorstel de toets van artikel 9 EVRM volledig kan doorstaan.

Gemeentelijke autonomie
Voorzitter, Hoe ver gaat de gemeentelijke autonomie? Die vraag is ook bij dit wetsvoorstel uitdrukkelijk aan de orde.

Een concreet voorbeeld: In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Voorst is bepaald: ‘Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren of bij zich te hebben of te dragen.’

Of bijvoorbeeld in Leeuwarden: ‘Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het doel de openbare orde te verstoren.’

In deze verordeningen is dus het dragen van vermommingsmiddelen op straat verboden.
Zijn zulke bepalingen nog wel mogelijk als dit voorstel kracht van wet krijgt?

Deze vraag licht ik graag toe. Het wettelijk verbod lijkt bedoeld als een uitputtende regeling van de plaatsen waarvoor een verbod op gezichtsbedekkende kleding geldt. De SGP vindt dat gemeenten de vrijheid moeten hebben en houden om ook bijvoorbeeld het dragen van bivakmutsen of boerka’s te verbieden in verband met de handhaving van de openbare orde. Bijvoorbeeld bij evenementen of in gevaarlijke gebieden moeten gemeenten op zo’n moment zelf een bivakmuts- of boerkaverbod kunnen instellen. We hebben ook een amendement ingediend om deze vrijheid van gemeenten te waarborgen.

Tekst en toelichting
Met dit voorstel stelt de regering voor het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en overheidsinstellingen voor om tot een wettelijk verbod te komen. Dit om te komen tot een uniforme wettelijke regeling in plaats van normen die elke instelling zelf moet bepalen. De tekst van het wetsvoorstel en de toelichting erop roepen nog wel de nodige vragen op. Er wordt immers op geen enkele manier gedefinieerd hoe ver de wettelijke verboden zich precies uitstrekken. De regering verwijst hiervoor naar het dagelijks spraakgebruik. Naar onze inschatting is dat niet overal duidelijk. Daarom hebben we bij een aantal sectoren een aantal vragen.

Openbaar vervoer
Allereerst het openbaar vervoer. Juist als het gaat om het ervaren van veiligheid en open communicatie is misschien de stationshal nog wel minstens zo belangrijk als het openbaar vervoer zelf. Waarom heeft de regering het verbod niet uitgebreid tot de hallen van trein- en metrostations en de bijbehorende perrons? De SGP heeft de indruk dat hierbij één lijn getrokken moet worden met bijvoorbeeld zorg- en onderwijsinstellingen. Daar geldt ook een verbod voor het geheel. Wij hebben daarom een amendement ingediend om ook voor perrons en gebouwen het dragen van gezichtsbedekkende kleding te verbieden. Graag horen wij de reactie van de minister op motie om het wetsvoorstel verder aan te kleden.

Onderwijs
In het onderwijs is grote diversiteit aan soorten scholen. Er is sprake van openbare en bijzondere scholen en van bekostigd en onbekostigd onderwijs. De SGP vraagt hierbij aan de regering of ook beoogd is voor al deze scholen het verbod onverkort te laten gelden.

Ook roept dit onderdeel de vraag op hoe het zit met de verhuur van schoolgebouwen.
In antwoord op onze vragen staat dat het bij zulke buitenschoolse activiteiten mogelijk is dat het verbod buiten toepassing blijft, tenzij het gaat om activiteiten die op wat voor wijze ook een relatie hebben met het onderwijs. Dit roept verwarring op. Betekent dit dat het wettelijk verbod dan wél geldt als bijvoorbeeld een landelijke koepel van scholen vergadert in een ruimte van de school, maar dat dit wettelijk verbod niet geldt als een maatschappelijke instelling van buiten de onderwijssector een bijeenkomst belegt? Als dit inderdaad bedoeld is, dan roept dit wel de vraag op waarom hierover in de tekst van het wetsvoorstel niets is te vinden.

Overheidsgebouwen
Voor het eigendom van overheidsgebouwen is het in dit wetsvoorstel goed geregeld.
Maar het antwoord op onze vraag over stembureaus in andere gebouwen dan overheidsgebouwen roept wel de nodig vragen op. Als een stembureau gevestigd is in een particulier of kerkelijk gebouw dan stelt de minister in de antwoorden dat het verbod zich ook uitstrekt tot zulke gebouwen die in gebruik zijn van de overheid. Opnieuw geldt: uit de tekst van het wetsvoorstel blijkt hier niets van. Waarom is niet uitdrukkelijk opgenomen dat het verbod ook geldt als gebouwen door de overheid tijdelijk in gebruik zijn?

Handhaving
Ten slotte de handhaving. De wettelijke bepalingen moeten ook gehandhaafd worden. Maar in de antwoorden op de vragen uit de Kamer stelt de regering dat instellingen op zich het wettelijk verbod niet zelf hoeven te handhaven. Betekent dit concreet dat bijvoorbeeld instellingen in de zorg of onderwijs die het wettelijk verbod niet geslaagd vinden, kunnen besluiten om de aanwezigheid van mensen die een boerka dragen te accepteren?

Vindt de regering dit gewenst?