6 december 2012

Abortus opnieuw op politieke agenda

Eén op de zeven zwangerschappen eindigt in een abortus. Jaarlijks worden er dan ook meer dan 30.000 abortussen verricht. Dat is, als je dat op je in laat werken, een onvoorstelbaar groot aantal. En dan te bedenken dat volgens de wet abortus alleen mag als de ‘noodsituatie van de vrouw deze onontkoombaar maakt’.

Wie beseft dat abortus het afbreken van onschuldig menselijk leven is, kan nooit wennen aan de huidige abortuspraktijk. De SGP vindt dit aantal van ruim 30.000 abortussen per jaar schokkend.

Om die reden vraagt de SGP in een motie aan Kamer en kabinet om duidelijk kleur te bekennen: met overtuiging inzetten op het terugdringen van het aantal abortussen. Ook al vindt de SGP de huidige wet te weinig bescherming bieden, ook binnen de huidige wet kunnen en moeten de wettelijke normen – die nog enige bescherming bieden aan het ongeboren kind - ook echt in acht worden genomen.

Het wil er bij de SGP niet in dat er 30.000 keer per jaar sprake is van de  ‘onontkoombare noodsituatie’ waar de wet zich op richt. Daarom zou het het kabinet sieren als het serieus zou gaan kijken en werk maken naar minder vergaande ‘oplossingen’ voor een ongewenste zwangerschap dan abortus. 


 

Motie 1:

De Kamer,

 gehoord de beraadslagingen,

 constaterende, dat in Nederland elk jaar  meer dan 30.000 keer een abortus wordt uitgevoerd, en een op de zeven zwangerschappen eindigt in een  abortus ;

 overwegende, dat het een ingrijpend besluit is om een abortus te ondergaan;

 overwegende, dat ook volgens het geldende recht ten allen tijde uitdrukkelijk overwogen moet worden of op een minder vergaande wijze een oplossing kan worden gevonden voor de nood van een ongewenst zwangere vrouw;

 verzoekt de regering, om zich er uitdrukkelijk voor in te zetten dat het aantal abortussen omlaag wordt gebracht en de Kamer over de uitvoering daarvan nader te informeren,

 en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Staaij
Dik-Faber

      

Motie 2:

Tekst ingediende moties:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de Kamer vaak ver na afloop van het jaar het jaarrapport over de Wet afbreking zwangerschap krijgt,

constaterende, dat de inspecteur-generaal voor de gezondheidszorg in de jaarrapportage 2010 aangeeft dat het in tegenstelling tot andere inspectierapporten niet mogelijk is maatregelen of aanbevelingen te doen, omdat het niet mogelijk is verbanden te leggen en verklaringen te geven over het ‘waarom’ van de cijfers,

van mening, dat een snel en kwalitatief inspectierapport de waarde ervan zou doen toenemen,

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de Kamer steeds uiterlijk 1 juli van het volgende jaar de beschikking heeft over het jaarrapport en te bevorderen dat er voor de Inspectie geen belemmeringen zijn voor het doen van aanbevelingen die de kwaliteit van de zorg voor ongewenst zwangere vrouwen en hun partners ten goede kunnen komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Staaij
Dik-Faber