12 april 2016

Wet doorstroming huurmarkt

De SGP heeft in 2013 ingestemd met het zogenoemde Woonakkoord. Een van de laatste onderdelen daarvan is de Wet Doorstroming huurmarkt. Op zich een prima wet, met name om het goedkope scheefwonen aan te pakken. Maar daarbij komen eenverdieners opnieuw in de knel. Daarvan maakt Peter Schalk een punt in het debat.

34.373 Wet doorstroming huurmarkt

2016 04 12, SGP, Peter Schalk

Vz, wij schrijven 13 februari 2013. In Nieuwspoort schuiven 4 tevreden mannen aan tafel, namelijk minister Blok, en de heren Pechtold, Slob en Van der Staaij. Zij presenteren het Woonakkoord.

 

Vandaag bespreken we een van de laatste onderdelen daarvan. En omdat het wetsvoorstel in lijn is met wat destijds is afgesproken in het Woonakkoord ga ik nu niet in op allerlei details. Ik wil wel een toespitsing maken op een belangrijk punt voor de fractie van de SGP, gerelateerd aan een belangrijke doelstelling van deze wet, namelijk de aanpak van scheefwonen.

 

Om daar goed grip op te krijgen wordt gewerkt met een inkomenstoets voor het bepalen van de huurverhoging. Als men een woning huurt, passend bij het inkomen, dan zal in de lijn van het reeds aanvaarde wetsvoorstel (34.374) Gegevensverstrekking door de belastingdienst de huurverhoging uitkomen op inflatie+1%. Als je te goedkoop huurt dan wordt de huurverhoging inflatie+4%.

 

Tot hiertoe helemaal duidelijk. Vervolgens worden er enkele uitzonderingen gemaakt: zo blijkt voor gepensioneerden de inkomenstoets geen goed middel te zijn, omdat zij niet gemakkelijk kunnen doorstromen door de beperkte mogelijkheden voor een woninghypotheek.

En een andere expliciet genoemde groep is die van de meerpersoonshuishoudens. Om gezinnen met twee of meer kinderen te ontzien geldt de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet voor huishoudens van vier of meer personen. Voor hen voorziet de minister problemen. Het NIBUD publiceert namelijk voorbeeldbegrotingen voor verschillende typen huishoudens. Hieruit kan afgeleid worden dat voor grotere meerpersoonshuishoudens met een inkomen rond de €39.000 de bestedingsruimte beperkter is dan voor alleenstaanden. Dat is nogal logisch: een alleenstaande heeft nu eenmaal slechts voor zichzelf te zorgen, in de meerpersoonshuishoudens gaat het over 4 of meer mensen.

De fractie van de SGP is overigens content met de nadrukkelijke aandacht voor de grotere gezinnen. Goed dat deze uitzondering in de wet is opgenomen. En daar komt nog iets bij: het geeft wel aan dat in de keuze voor een groep die uitgesloten wordt niet alleen het huishoudinkomen van doorslaggevende aard is, maar juist ook de bestedingsruimte.

 

Tussendoor alvast een vraag:

  • Als voor de ene inkomensgroep naast het huishoudinkomen ook gekeken wordt naar de bestedingsruimte, is het dan niet rechtvaardig om dat ook bij andere inkomensgroepen toe te passen?

 

Immers, laat ik de vergelijking maken waar nog een veel sterker niveauverschil in de bestedingsruimte ontstaat. Denk aan twee vergelijkbare huishoudens, allebei van een echtpaar met een kind, waarbij het ene echtpaar als tweeverdieners €39.000 verdienen, en in het andere gezin ditzelfde bedrag verdiend wordt door alleen de man of de vrouw, als eenverdiener. In dat geval kan de extra huurverhoging van inflatie+4%, op basis van de inkomenstoets wel worden toegepast in beide gezinnen. Echter het besteedbaar inkomen is absoluut onevenredig.

 

Want, en nu kom ik bij mijn punt, wat is het geval: tweeverdieners die samen 40.000 euro verdienen betalen nog geen 2.000 belasting. Hun besteedbaar inkomen is dan dus nog 38.000 euro.

Ik zou zeggen: die tweeverdieners zijn goedkope scheefwoners. 

De eenverdiener die 40.000 verdient betaalt bijna 10.000 euro belasting, dus houdt nog geen 30.000 euro besteedbaar inkomen over.

Ik zou zeggen: de eenverdiener is een dure scheefwoner.

Maar beiden krijgen een huurverhoging van inflatie+4%.

 

Het sterkste werkt dit door bij het verschil tussen de eenverdiener en de tweeverdieners die precies even veel verdienen. Het probleem doet zich echter ook voor bij tweeverdieners onderling, met name als ze niet precies fifty-fifty verdienen. Nogmaals de berekening:

Als de tweeverdieners beiden 20.000 euro verdienen betalen ze nog geen 2.000 euro belasting.

Bij een verdeling van 30.000 – 10.000, dan betalen ze al bijna 6.500 euro.

Ook hier geldt voor beiden dat ze inflatie+4% gaan betalen, terwijl het besteedbaar inkomen ook in dit geval absoluut onvergelijkbaar is.

 

Kortom, berekeningen aan de hand van bruto-inkomen zijn bedrieglijk. Dat komt doordat er verschillende systemen gehanteerd worden door de overheid. Bij belastingen gaan we uit van individuele inkomens, bij huren hanteren we gezinsinkomens. Maar er wordt geen rekening gehouden met de al betaalde belasting, oftewel bruto-inkomen versus netto-inkomen. Eenverdieners worden daardoor voor de huurmarkt als even ‘rijk’ gerekend als tweeverdieners. En alle tweeverdieners worden over 1 kam geschoren. Mijn vraag is:

  • Is de minister het eens met deze analyse, namelijk dat bij een gelijk inkomen per huishouden dit kan leiden tot een verschillende positie met betrekking tot het scheefwonen?

 

Welnu, dat brengt me bij een door deze Kamer bij de Algemene beschouwingen op 13-10-2015 aangenomen Motie-Schalk (SGP) c.s., waarin de regering is verzocht om de substantiële verschillen tussen eenverdieners en tweeverdieners te verkleinen (EK 34.300, J herdruk). In de motie is overigens niet expliciet gewezen op dit verschil op het terrein van de woningmarkt, want dat konden we toen nog niet weten. Maar uit het dictum blijkt klip en klaar dat juist waar die verschillen zich voordoen de regering zou moeten ingrijpen.

  • Hoe gaat de minister de wens van deze Kamer om de substantiële verschillen te verkleinen toepassen op het specifieke terrein van de inkomenstoets in relatie met de huursomverhogingen?
  • En omdat het probleem bij tweeverdieners onderling ook speelt stel ik de vraag ook maar voor het geheel van de huurders: is er een oplossing denkbaar om te zorgen dat zij die in feite dure scheefwoners zijn niet als goedkope scheefwoners worden behandeld?

 

Vz, deze problematiek werkt ook nog op een andere manier door. De systematiek heeft namelijk ook consequenties voor de mogelijkheden om toe te treden tot de sociale huursector. Immers, de doorstroming van de huurmarkt is er op gericht om de huurders in de juiste soort huurwoningen te krijgen. Maar opnieuw gaat dit op basis van het huishoudinkomen, en niet op het besteedbare inkomen. De eenverdiener komt alleen in aanmerking voor een woning waarvoor zijn besteedbare inkomen niet toereikend is. Hij moest dus duur gaan huren. En dat geldt ook weer voor de tweeverdiener die een ongunstige verdeling van inkomen heeft.

 

Kortom, de fractie van de SGP zou heel graag zien dat er een oplossing komt voor dit probleem. Voor de korte termijn biedt wellicht (BW boek 7) artikel 252a lid 6 een oplossingsrichting. Daarin is aangegeven dat bij ministeriële regeling uitzonderingen gemaakt kunnen worden.

  • Is het mogelijk om op basis van artikel 252a lid 6 bij ministeriële regeling uitzondering te maken voor inkomensgroepen die te maken hebben met significante verschillen in belastingdruk?
  • En als het mogelijk is, is de minister daar dan ook toe bereid?

Dat zou een goede oplossing zijn op de korte termijn. Voor de lange termijn zou het een oplossing kunnen zijn om uit te gaan van het inkomen na belastingheffing. Daarbij zou immers het probleem aan twee kanten worden opgelost, zowel bij toetreding tot de huursector als bij het bepalen van de huurverhoging.

  • Ziet de minister dit ook als een optie die het onderzoeken waard is, zodat in de toekomst de huursombenadering op een meer adequate wijze wordt gedaan, waarbij recht wordt gedaan aan verschil in belastingdruk en dus de  bestedingsruimte voor de verschillende inkomensgroepen?

 

Bij alle waardering voor dit wetsvoorstel is dit nog wel een belangrijk punt van aandacht voor de fractie van de SGP. Ik wacht dan ook met belangstelling de beantwoording van de minister af.