19 december 2017
Stop de uitbuiting van kinderen
SGP-senator Diederik van Dijk steunt van harte de doelstelling van de 'Wet zorgplicht kinderarbeid' om kinderarbeid terug te dringen. De vraag is echter of het voorliggende wetsvoorstel ook het juiste middel is om deze misstanden tegen te gaan. De SGP vreest voor wetgeving die een voldaan gevoel geeft, terwijl er geen kind mee geholpen wordt. Wetgeving zonder tanden en zonder middelen voor handhaving biedt een schijnoplossing. Lees hier zijn volledige spreektekst:
Uitbuiting en slavernij, waaronder kinderarbeid, zijn geen spoken uit een ver verleden. Het is werkelijkheid, vandaag, voor dat meisje dat stenen sjouwt in een steengroeve in India. Voor die puberjongens die dag en nacht in touw zijn op vissersboten op het Voltameer in Ghana. Voor kinderen die zich stuk werken in goudmijnen of elektronicafabrieken.
Deze uitbuiting van mensen is, simpelweg, niet ‘de bedoeling’. Iemand die dat prachtig onder woorden bracht, is de schrijver C.S. Lewis: “Gewone mensen bestaan niet. Een sterveling-zonder-meer bent u nog nooit tegengekomen. Naties, culturen, kunsten, beschavingen: die zijn sterfelijk, en hun levensduur is vergeleken bij de onze die van een eendagsvlieg.
Maar grappen maken, werken, trouwen, afsnauwen, uitbuiten – dat alles doen we met onsterfelijke wezens.”
Als dit citaat één ding onderstreept, dan is het dat ieder mens ten diepste onsterfelijk is, en alleen dáárom al waardevol.
Dat ieder mensenleven waardevol is, staat niet alleen in allerlei internationale verdragen, maar is ook een basaal Bijbels uitgangspunt. Daar luidt de opdracht: "Zoek het recht; help de verdrukte, doe de wees recht” (Jesaja 1:17).
In ons land worden kinderen gelukkig niet massaal te werk gesteld. Maar meer indirect, via de spullen die wij kopen en consumeren, ontkomen we helaas niet altijd aan deze praktijken. Dat we dan niet zomaar de andere kant op kunnen kijken, lijkt me evident.
Tegelijk is het de vraag, wat het beste middel is om uitbuiting te voorkomen. Wetgeving moet immers méér opleveren dan een goed gevoel. Daarnaast mag het ook bedrijven niet in de positie plaatsen waarbij zij maar moeten bewijzen dat mogelijk lukrake beschuldigingen van kinderarbeid uit de lucht zijn gegrepen. We moeten voorzichtig zijn met stappen die een omkering van bewijslast impliceren.
Is het voorliggende wetsvoorstel effectief en biedt het genoeg rechtszekerheid? Op deze punten kent mijn fractie aarzelingen.
- Mijn eerste vraag aan de indiener luidt: is het wetsvoorstel werkelijk effectief?
Wat betreft consumentenvoorlichting lijkt het antwoord positief uit te vallen. Maar met het oog op de vermindering van kinderarbeid lijkt het antwoord toch beduidend diffuser. De vraag is of het wetsvoorstel de daders echt schaadt, en of het de getroffen kinderen echt helpt. Concreet en tastbaar. Kan de indiener hier nadere duiding aan geven?
- De effectiviteitsvraag raakt, ten tweede, direct aan het toezicht.
De toezichthoudende instantie zal per AMVB moeten worden vastgesteld. Dat is op zichzelf invoelbaar, maar het maakt de besluitvorming vandaag bepaald niet eenvoudiger. Welke toezichthouder heeft het gezag en de capaciteiten voor gedegen toezicht op een inherent ‘grenzeloos’ probleem als kinderarbeid in mondiale productieketens? Zoals we weten ziet de ACM dit in ieder geval niet zitten. Welke instrumenten, kansen of plichten heeft een toezichthouder als het gaat om samenwerken met overheden dáár waar de uitbuiting plaatsvindt? Graag een reactie van de indiener.
- Ten derde het punt van de rechtszekerheid en de onderzoeksbelasting voor ondernemingen.
Het is een goede zaak dat bedrijven hun krachten mogen bundelen door het vereiste onderzoek gezamenlijk uit te voeren. En dat, mede door een amendement van mijn collega's in de Tweede Kamer, bepaalde categorieën van bedrijven van de onderzoeksverplichting worden uitgezonderd, overeenkomstig art. 6 van het wetsvoorstel. Dat is goed nieuws voor vele kleine ondernemingen en voor bedrijven met een louter Nederlandse productieketen. Gelukkig beaamt de regering dat zo’n uitzonderingsbepaling verstandig is.
Ik zou willen benadrukken dat deze uitzonderingsbepaling niet te beperkt opgevat mag worden. Alsof dit beperkt moet blijven tot een uiterst minimum aantal bedrijven. Dit zou voor mijn fractie erg bezwaarlijk zijn. De schriftelijke beantwoording stelde mij niet geheel gerust. Graag een nadere uitleg van de indiener.
Andere kernvragen zijn: hoe ver- en diepgaand moet het onderzoek precies zijn? Bijvoorbeeld: Een Nederlandse winkelier heeft een Franse toeleverancier, die weer inkoopt bij een Chinese tussenhandelaar, die op zijn beurt zaken doet met tientallen toeleveranciers, waaronder enige uit Vietnam. Er zijn geen directe aanwijzingen voor kinderarbeid, maar wel indirecte aanwijzingen; zijn producten zijn namelijk wel erg goedkoop. Na enig doorvragen komt het antwoord: Nee hoor, er is echt geen kinderarbeid. Ook in het contract is vastgelegd dat er geen sprake is van kinderarbeid. Is dit dan genoeg in de ogen van de indiener? Welke zekerheid biedt dit en is dit geen schijnzekerheid?
Vervolgens: Op basis waarvan verwacht de indiener dat de exacte eisen bij de onderzoeksverplichting, die conform ILO-richtlijnen per AMVB zullen worden vastgelegd, helder en hanteerbaar zijn? Ook zou ik graag nader toegelicht zien welke administratieve lasten hierbij komen kijken.
- Mijn vierde, en laatste vraag is hoe dit voorstel zich verhoudt tot andere middelen om kinderarbeid tegen te gaan.
De meest gangbare ‘tegenhanger’ van wetgeving is het convenant. Volgens de indiener zouden convenanten onvoldoend effectief, want te vrijblijvend, zijn. Tegelijk zou dit wetsvoorstel de inzet via convenanten juist versterken. Kan de indiener dit nader onderbouwen?
Ik sluit af. De levens van kindslaven zijn niet waardeloos, maar waardevol. Zij zouden zich niet in zweet en bloed moeten werken, maar naar school moeten kunnen gaan en kattenkwaad uithalen met hun kameraden.
Verschillende landen, waaronder het VK en de VS, hebben regels opgesteld om kinderarbeid tegen te gaan. Diverse grote ondernemingen scharen zich achter dit wetsvoorstel.
Over het doel zijn we het van harte eens. Maar de centrale vraag is of het voorliggende wetsvoorstel ook het juiste middel is om deze misstanden tegen te gaan. Ik vrees voor wetgeving die ons een voldaan gevoel geeft - waarbij wij achterover kunnen leunen, want er zijn toch regels - terwijl er geen kind mee geholpen wordt. Ik vrees voor wetgeving zonder tanden en zonder middelen voor handhaving.
Ik zie uit naar een overtuigende beantwoording van mijn vragen.
Dank u wel.