20 december 2022
Senator Schalk over uitbreiding van artikel 1 van de Grondwet
Lees hier de bijdrage van SGP-Senator Peter Schalk over het initiatiefwetvoorstel van Tweede Kamerleden Alexander Hammelburg (D66), Laura Bromet (GroenLinks) en Habtamu de Hoop (PvdA) om een handicap en seksuele gerichtheid als verboden grond van discriminatie aan artikel 1 van de Grondwet toe te voegen.
Bekijk hier de bijdrage van Senator Schalk op de website van de Eerste Kamer.
Gisteren luisterde ik naar de toespraak van premier Rutte, waarin hij tastte naar woorden om erkenning te geven en excuses aan te bieden voor de verschrikkingen van het verleden. Daar klonken de schrille klanken van het slavernijverleden in door. En het deed me denken aan een ervaring dit voorjaar, toen we met de commissie KOREL naar de Cariben waren afgereisd. Op zondag ging ik naar de Weshley-kerk op Saba, samen met mijn dierbare collega Peter Ester, die ons helaas ontvallen is. Daar zaten wij in dat kerkje. De gemeente die samenkwam was duidelijk een mengeling van rassen en volken. Hoe kwamen zij daar bijeen op Saba? Tijdens de dienst zongen we een keur aan liederen, die op een scherm aan de wand werden getoond. En ze werden gezongen met een intensiteit die indruk maakte. In de liederen klonk een diep heimwee, een onuitspreekbaar verlangen, een warmte die ik niet direct kon plaatsen. Totdat ik meer ging letten op de namen van de dichters en vooral op de jaartallen die daarbij stonden. En toen ging er een nieuwe wereld open. Daar stonden de jaartallen uit de 18e eeuw. Een van de liederen was geschreven door de slavenhandelaar die tot bekering was gekomen, John Newton, die in 1772 zijn fameuze lied heeft geschreven:
Amazing Grace (how sweet the sound), That saved a wretch like me!
I once was lost, but now I am found, Was blind, but now I see.
Die intensiteit was van hen die het van binnenuit voelden, het waren de slavenliederen, die zongen van verdriet en pijn, van hoop en van verlangen. Zij zongen over hun Verlosser, de Zaligmaker Jezus. Welnu, de toespraak van de premier bracht nog wat gedachten over mijn tekst voor vandaag, nu we spreken over handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegronden.
Bij de eerste lezing werd gehint op de constitutionele rijpheid. Ook teruglezend in het debat van destijds kwam ik niet erg veel verder met dat begrip. Ik moet toegeven dat de heer Hammelburg kort maar krachtig heeft toegelicht waar het daarbij om gaat. Hij plaatste het woord rijpheid in vervolg op een ander woord: constitutionele reikwijdte, waarmee hij bedoelde dat aanpassingen van de Grondwet voldoende gedragen moeten worden door de Nederlandse rechtsorde en maatschappij. Als daaraan voldaan wordt dan komt een voorstel tot constitutionele rijpheid.
Welnu, laten we dat eens aannemen als een redelijke route, dan vraag ik nu aan de indieners en aan de regering:
- Aan welke feiten kan nu worden aangetoond dat de gronden handicap en seksuele diversiteit voldoende gedragen worden door de Nederlandse rechtsorde en maatschappij?
- En dan nu in het licht van gisteren: is een discussie over het slavernijverleden dan nog niet gekomen tot voldoende rijpheid?
In eerste lezing vroeg ik waarom niet een aantal andere aspecten zouden moeten worden opgenomen. Toen is gezegd dat het niet om een limitatieve opsomming gaat.
Daarmee komen we op een belangwekkend punt als het gaat om de Grondwet. Onze Grondwet heeft namelijk een paar belangrijke kenmerken, zoals het sobere karakter, en de verticale werking, oftewel de werking van overheid naar burger. Je zou kunnen zeggen dat het primaat bij de sobere verticaal werkende Grondwet ligt, en dat de wetgeving daaronder horizontale werking heeft. Zo vormt de Algemene Wet Gelijke Behandeling een horizontale uitwerking van de norm uit artikel 1.
Welnu, vanuit deze redenering zou het denkbaar zijn dat een verbod op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in de AWGB terecht zou moeten komen, als je daar al behoefte aan hebt.
- Zou dat niet een betere en logischer plaats zijn, zo vraag ik aan de indieners en aan de regering?
- Is een vermelding in de Grondwet noodzakelijk, omdat een verticale werking nodig is? Het gaat toch om de horizontale uitwerking?
Immers, wat er nu gebeurt is nogal vreemd en onlogisch. Nog niet lang geleden hebben we de AWGB aangepast. Daar gaat het in Hoofdstuk 1 over: Gelijke behandeling van personen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
De aanpassing ging over artikel 1 lid 2, waar nu is genoteerd:
Onder onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie.
Hoe zit dat nu? Was het niet beter geweest om de titel van hoofdstuk 1 te wijzigen, want daar staat nu niet seksuele gerichtheid, maar hetero- of homoseksuele gerichtheid.
- Is dat nu een tekort in de AWGB, zodat we nu weer een wijzigingsvoorstel te verwachten hebben?
- Of, is dat onderscheid niet duidelijk genoeg, en moet het daarom in de Grondwet?
Er is gekozen voor explicitering van de gronden, en wel seksuele gerichtheid en handicap. Ik was nogal onaangenaam verrast toen ik las dat in de Tweede Kamer gezegd werd dat de term “op welke grond dan ook” onvoldoende zou zijn, en dat er gekozen werd voor een explicitering, omdat het hier zou gaan om gronden die bij voorbaat verdacht zijn.
- Kunnen de indieners uitleggen wat daarmee bedoeld wordt? Hoezo bij voorbaat verdacht, en kunnen zij hun uitleg met voorbeelden verduidelijken?
De indieners hebben gekozen voor een specifieke uitbreiding, maar het lijkt een beetje op shoppen in het grotere geheel. In het Europese Handvest van de rechten van de mens, artikel 21, staat: “Iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden”.(einde citaat)
- Hanteert het EHRM volgens de indieners wel een limitatieve opsomming?
- Ligt dan een limitatieve opsomming in de Grondwet niet meer voor de hand? Waarom een selectie? En wat zegt dat over de andere gronden in het EHRM, waar nog genoeg over te zeggen zou zijn?
Laat ik een vervelend voorbeeld geven: De indieners hebben ongetwijfeld gehoord van de man van een jaar of 30 die in Lisse als 15-jarig meisje toegang vroeg tot de kleedkamer. Hij kwam er niet in:
- Was dat discriminatie op grond van zijn leeftijd, zijn geslacht, of zijn seksuele gerichtheid, of zijn genderexpressie? En wat als hij 18 jaar was geweest?
Kortom, de verwarring is compleet.
Nog even over handicap. Het blijft me steken dat het lijkt alsof dit een nieuw element is, alsof in het verleden mensen met een handicap wel gediscrimineerd zouden mogen worden. Het voelt echt of dit element apart is meegenomen, omdat daar natuurlijk niemand op tegen kan zijn.
Maar goed, ik herinner me levendig enkele onderdelen van het debat bij de eerste lezing. Met name toen het ging over discriminatie op het gehandicapte ongeboren leven. Ik sprak ouders die bij de 20-weken echo een moeilijke boodschap kregen over het kind dat onder het hart van de moeder werd gedragen. Bij de diverse controles in de weken daarna werd steeds de vraag gesteld of het niet beter was om het kind weg te halen. Ik vraag aan de indieners:
- Kunt u zich voorstellen wat dit betekende voor de aanstaande ouders?
- Is dat ook de discriminatie op basis van handicap die zij op het oog hebben?
Nu gebruikte ik, niet geheel per ongeluk, het woord moeder. Daarbij gaat het om de vrouw die het kind onder het hart draagt, het voedt met haar lichaam, het voldraagt, en het kind baart. Is dat een moeder, ook als deze vrouw op enig moment ontdekt een andere seksuele gerichtheid te hebben, of zelfs tot de conclusie komt dat zij in het verkeerde lichaam zit.
- Stel dat deze vrouw zich man gaat voelen en zich ook zo gaat registreren, is de nieuwe man dan moeder? Is het dan discriminerend als de omgeving over moeder blijft spreken?
- Of stel dat de vader van het betreffende kind zich meer vrouw gaat voelen, wordt hij dan na een wisseling van zijn geslachtsregistratie de moeder? En kan het dan als discriminatie worden betiteld als de omgeving hem nog als vader aanmerkt?
Misschien lijkt het of ik weg dwaal met mijn vragen, maar ze zijn heel serieus bedoeld, omdat ik merk dat het voorliggende initiatievoorstel niet op zichzelf staat, maar samenhangt met een hele serie vrij nieuwe ideeën, die allemaal draaien om de genderdiscussie. Als je het geheel van de stukken overziet dan zie je dat de term seksuele diversiteit heel divers kan worden uitgelegd en uitgewerkt.
Dat brengt mij bij het uitgangspunt voor de SGP als het gaat om seksuele diversiteit, hoe God het bedoeld heeft, met name vanuit de scheppingsorde. In het Bijbelboek Genesis staat het kernachtig: “man en vrouw schiep God hen”. Dat impliceert dat mijn fractie de seksuele gerichtheid plaatst binnen de context van het huwelijk als een levenslange relatie van liefde en trouw tussen een man en een vrouw, waarbinnen kinderen een veilige bedding kunnen vinden.
Die gedachte werd nog eens versterkt, afgelopen zondag onder de kerkdienst die ik in mijn eigen kerkelijke gemeente mocht bijwonen. Daar ging het over een jonge vrouw, Maria, een meisje nog eigenlijk, want ze was ongehuwd. Een maagd nog, die zwanger was zonder gehuwd te zijn. Wat heeft dat betekend in het leven van deze jonge vrouw. Zou ze verguisd zijn geweest? Hoe is haar leven geweest? Werd ze gediscrimineerd? Wij weten het niet, alleen dat deze jonge Maria naar de oude Elizabeth gaat, ook al zwanger, bij wie het kindje in de moederschoot opspringt van vreugde, als zij de stem van de jonge aanstaande moeder hoort. Om de beurt zingen ze een lied, van hoop en van verlangen. Zij zongen over hun Zaligmaker, Jezus!