19 april 2022
Schalk over wetsvoorstel vaccinatie bij kinderopvang
Lees hier de bijdrage van SGP-senator Peter Schalk aan het debat over het Initiatiefvoorstel van D66-Kamerleden Rens Raemakers en Paul van Meenen: Bevorderen keuzemogelijkheid tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma.
Laat ik beginnen met mijn respect uit te spreken over de vasthoudendheid van de initiatiefnemers. Niet alleen hebben zij een wetsvoorstel ingediend, inmiddels 4 jaar gelden. Maar ze hebben ook alles en iedereen getrotseerd. Immers, ongeveer alle adviesorganen die ook maar enigszins relevant zouden kunnen zijn, hebben intussen hun zegje gedaan. Als ik dat slagveld overzie, dan staan alle seinen op rood, en toch zijn we nu, 4 jaar later, in debat met de indieners. Vasthoudendheid!
Maar voorzitter, er is meer nodig dan vasthoudendheid. Deze Kamer is er niet om de deugd van vasthoudendheid te belonen, maar om het voorwerp van die vasthoudendheid, namelijk de wet, te beoordelen, en wel op de bekende aspecten van rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarbij komt dat deze Kamer ook een bijzondere verantwoordelijkheid voelt als wetgeving schuurt met de grondwet, omdat de voorliggende wet een inbreuk op de grondwet (of althans op de uit artikel 1 van de grondwet voorkomende Awgb) wil rechtvaardigen. Juist dan is het goed om het voorstel te leggen langs de meetlat van de:
- Proportionaliteit: staat belang in verhouding tot de inbreuk?
- Subsidiariteit: is dit de beste manier om het te bereiken? Of zijn er nog andere manieren?
- Doeltreffendheid: bereik ik met inbreuk wat ik wil bereiken?
Daarom nu naar het onderwerp, en dan eerst maar iets over de proportionaliteit: Als we iets geleerd hebben de achterliggende tijd, is het dat we niet mensen moeten dwingen om te vaccineren, en dat we moeten voorkomen dat we mensen blijvend uitsluiten van deelname aan de samenleving. Dat geldt natuurlijk ook voor kinderen, ook al zijn ze nog jong.
En daar zit meteen een lastig punt in deze wet. Want, hoewel de initiatiefnemers stellen dat het doel van het wetsvoorstel is om transparantie tot stand te brengen op de markt van kindercentra, gaat het feitelijk om het verschaffen van juridische ruimte aan houders van kindercentra om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren.
En dat leidt tot een vorm van dwang, zeker in een samenleving waar iedereen de arbeidsmarkt op geduwd wordt. Ouders die afhankelijk zijn van kinderopvang zullen zich gedwongen voelen om te laten vaccineren.
En dat leidt ook tot een vorm van uitsluiting: niet gevaccineerd, dan kan je er buiten gezet worden. En nu gaat het om kinderopvang, de stap naar andere plaatsen waar kinderen bijeenkomen, zoals in het onderwijs, is klein als we deze grens over gaan.
- Ziet de regering ook dit gevaar? Immers, veel kinderopvangcentra zijn gevestigd in scholen waar overdag ook kinderen van de basisschool les krijgen.
En dit alles om iets wat een paar jaar geleden speelde, toen bleek dat de vaccinatiegraad iets achteruit was gegaan, waardoor ouders van gevaccineerde kinderen zich zorgen zouden maken over de gevolgen van de dalende vaccinatiegraad voor de gezondheid van hun kinderen. Destijds ging het om een vaccinatiegraad van 93,6%, dus 1,4% onder het vroegere gemiddelde. Dat leidt in dit wetsvoorstel tot verregaande stappen, waarbij nog wel de nodige vragen te stellen zijn.
Bijvoorbeeld, vragen die te maken hebben met subsidiariteitsbeginsel, waarbij het uitgangspunt is dat het minst ingrijpende middel moet worden ingezet om een bepaald doel te bereiken.
Als daadwerkelijk het doel is om een juridische grond te leggen onder de bevoegdheid van kinderopvangcentra, dan is het geringste middel: niets doen.
Immers, van diverse zijden, de RvS voorop, is betoogd dat kinderopvangcentra private ondernemingen zijn. Citaat: “Als zodanig hebben zij geen (expliciete) wettelijke bevoegdheid nodig voor het formuleren van een toelatingsbeleid tot hun diensten. Ook zonder de voorgestelde wetswijziging hebben kinderopvangcentra een vrijheidsmarge om kinderen te weigeren.”
- Klopt deze uitspraak van de RvS, zo vraag ik zowel aan de indieners als aan de staatssecretaris? Ik ga er van uit dat het antwoord bevestigend zal zijn.
Het is opvallend dat dezelfde redenering wordt gehanteerd door de Gezondheidsraad in een advies ten aanzien van de inzet van coronavaccinatiebewijzen door private instellingen en bedrijven. Private partijen hebben de vrijheid om een vaccinatiebewijs als voorwaarde te stellen voor toegang tot diensten en voorzieningen. Dit is ook van toepassing op de toegang tot kindercentra aangezien dit veelal private ondernemingen zijn.
- Zijn de indieners het met de Gezondheidsraad eens dat dit gold voor coronavaccinatie? En zo nee, hebben zij daartegen geageerd in de wetgevingsprocessen rond Covid? En zo ja, waarom geldt dan nu een ander regime?
- Oftewel, waarom nog dit wetsvoorstel?
Te meer daar we te maken hebben met een belangrijk bijeffect, namelijk dat ouders zich meer gedwongen voelen om hun kinderen te laten vaccineren. Dat heb ik niet verzonnen, maar de initiatiefnemers zeggen dat zelf. Zij verwachten dat na het inwerking treden van dit wetsvoorstel, een aanzienlijk deel van de kindercentra zal overgaan tot het voeren van een beleid waarbij onderscheid wordt gemaakt op grond van vaccinatiestatus voor zowel personeel als kinderen. En de indieners zien ook als positief gevolg van dit wetsvoorstel dat het voor twijfelende ouders mogelijk een duwtje in de rug is om de kinderen alsnog te laten vaccineren.
Dus het is niet het primaire doel, maar blijkbaar wel een beoogd doel. Zijn de indieners het met mij eens dat het zogenoemde neveneffect dwingend kan uitpakken of in ieder geval als dwingend kan worden ervaren?
En zo komen we bij de vragen rond de doeltreffendheid: wordt bereikt wat de indieners willen bereiken?
Het is opvallend dat het oproepen van vragen rond doel en middel hebben geleid tot een steeds grotere spanning op dit wetsvoorstel. Niet voor niets heeft deze Kamer om een voorlichting van de RvS gevraagd over uitsluiting door kinderopvangcentra van kinderen en werknemers die uit godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging niet gevaccineerd zijn.
In haar beantwoording heeft de RvS gewezen op de ruimte die er is via een bijzonder wet, een lex specialis, waardoor een uitzondering op het verbod op indirect onderscheid te maken mogelijk zou worden.
De indieners hebben deze uitweg omarmd. Dat leverde vervolgens vragen op aan het College voor de Rechten van de Mens, omdat volgens de RvS er ten gevolge van een dergelijke lex specialis geen ruimte meer zou zijn voor een andere belangenafweging in concrete gevallen door de rechter of het College voor de Rechten van de Mens.
Echter, het College van de Rechten van de Mens stelt dat de voorgestelde initiatiefwet niets aan haar bevoegdheid om tot een individuele toetsing over te gaan, verandert. Het College behoudt de bevoegdheid om te onderzoeken en te beoordelen “of de beslissing/gedraging van de betreffende werkgever of aanbieder van goederen of diensten in het concrete geval daadwerkelijk onder de uitzondering op het verbod van onderscheid valt en daardoor gerechtvaardigd is.”
Er zit dus ruimte tussen de interpretatie van de RvS en het College.
- Wat is de reactie van de indieners op deze ruimte?
- En hoe weegt de regering deze discrepantie?
- Zijn de indieners en de regering het met de fractie van de SGP eens dat hierdoor de invoering van het wetsvoorstel niet zal leiden tot de gewenste juridische duidelijkheid?
Nog een belangrijk punt als het gaat om het maken van indirect onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging. Dat is niet per definitie verboden, maar het moet een legitiem doel dienen. Volgens de RvS is het doel van transparantie sec niet voldoende. Echter, de initiatiefnemers maken duidelijk dat men onderscheid wil maken op grond van vaccinatiestatus met als secundaire doel het beschermen van de gezondheid van kinderen en daarmee de volksgezondheid in het algemeen. Dit zou een legitiem doel zijn en daarmee zou een indirect onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging wat betreft de Awgb te rechtvaardigen zijn.
Gelukkig hebben we een RIVM, een instituut dat de laatste jaren de richting heeft bepaald van allerlei maatregelen die door de indieners zijn gesteund. Het RIVM geeft duidelijk aan dat dit wetsvoorstel op geen enkele wijze bij zal dragen aan het vergroten van de veiligheid van kindercentra. Het instellen van een toegangsbeperking heeft geen uitwerking op het risico op besmetting bij kinderen of volwassenen. Immers, de samenstelling van de groep op kindercentra is te divers dat groepsimmuniteit door vaccinatie een relevante rol zou kunnen spelen. Het RIVM geeft aan dat groepsimmuniteit binnen het kinderdagverblijf geen rol speelt maar enkel relevant is op populatieniveau, hetzij nationaal, regionaal of lokaal.
Met de antwoorden van het RIVM is de tweede basis onder dit wetsvoorstel waardoor de uitzondering op het maken van indirect onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging – namelijk het beschermen van de volksgezondheid – komen te vervallen.
Ik kom tot enkele conclusies, en vraag de indieners én de regering daarop te reflecteren:
- De insteek van het wetsvoorstel is nobel: transparantie voor de ouders ten aanzien van het maken van een keuze voor een kindercentrum en het beschermen van de gezondheid van kinderen. Echter, het wetsvoorstel begint bij het recht van de ouders om een geïnformeerde keuze te maken en eindigt bij een verkapte vorm van vaccinatiedrang waarbij voor de eigen, geïnformeerde keuze van de ouders steeds minder ruimte overblijft.
- Als de grond van bescherming van de volksgezondheid onder dit wetsvoorstel wegvalt, dan is duidelijk dat het indirecte onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging niet gerechtvaardigd is. De RvS heeft dit met zoveel woorden bevestigd.
- Ook lost het wetsvoorstel het risico voor kindercentra om vanwege een weigeringsbeleid ten aanzien van ongevaccineerde kinderen in langdurige en kostbare juridische procedures verwikkeld te raken, niet op. Het College voor de Rechten van de Mens stelt zeer duidelijk dat zij hoe dan ook bevoegd blijft om concrete gevallen te toetsen.
Voorzitter, ik zie uit naar de reactie van indieners en regering.