4 februari 2016
OM ondergraaft Euthanasiewet
Het Openbaar Ministerie ondergraaft de euthanasiewet. Dat stelt SGP-senator Diederik van Dijk.
Door slechts te kijken naar een wilsverklaring en niet meer te kijken naar de eis dat er óók sprake moet zijn van ondraaglijk lijden, handelt het OM in strijd met de letter en geest van de wet.
De SGP wil dat minister Van der Steur van Veiligheid & Justitie ingrijpt.
Kamerlid Van Dijk heeft over deze kwestie vragen gesteld aan de regering.
Aanleiding voor deze vragen, die mede-ondertekend zijn door de fractie van de ChristenUnie, is een artikel in het blad 'Medisch contact' van professor Den Hartogh, emeritus hoogleraar ethiek en voorheen lid van een regionale toetsingscommissie euthanasie.
De handelwijze van het OM staat haaks op de wetsgeschiedenis van de euthanasiewet, maar ook haaks op de uitleg die de toetsingscommissies geven aan de euthanasiewet.
De euthanasiewet vereist niet alleen een vrijwillig verzoek tot euthanasie, maar er moet ook sprake zijn van ondraaglijk lijden waaruit geen andere uitweg bestaat dan de dood.
De consequentie daarvan is dat bij een wilsonbekwame patiënt alleen nog wordt gekeken naar de wilsverklaring, maar niet naar de voorwaarde van ondraaglijk lijden.
-------
Schriftelijke vragen van de leden Van Dijk (SGP) en Kuiper (CU) aan de ministers van V&J en VWS over de handelwijze van het Openbaar Ministerie in de toepassing van de euthanasiewet als het gaat om wilsonbekwamen
1. Heeft u kennisgenomen van het artikel 'OM ondergraaft euthanasiewet' van prof. Govert den Hartogh in: 'Medisch contact', 20-1-2016? Hoe beoordeelt u de kritische strekking van dit artikel ten aanzien van de handelwijze van het OM in de toepassing van de euthanasiewet en de betekenis van de wilsverklaring?
2. De auteur concludeert dat het OM de loutere aanwezigheid van een wilsverklaring - die ooit is opgesteld door een wilsonbekwame patiënt - voldoende acht om van rechtsvervolging af te zien. Hoe verhoudt dit zich tot het essentiële kenmerk van de euthanasiewet dat er voor de rechtvaardiging van euthanasie aan twee condities voldaan moet zijn: een vrijwillig en weloverwogen verzoek en een ondraaglijk lijden waaruit geen andere uitweg bestaat dan de dood? Wilt u bij uw beantwoording tevens betrekken par. 5.3 van de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek (euthanasie en hulp bij zelfdoding)?
3. Blijkt uit de wetsgeschiedenis van de euthanasiewet niet evident dat de hierboven genoemde twee condities juist niet op elkaar herleid kunnen worden en het expliciet de bedoeling van de wetgever was om te voorkomen dat bij een wilsonbekwame patiënt alleen nog naar de wilsverklaring zou worden gekeken? Is dit niet ook uitdrukkelijk de strekking van het destijds aanvaarde amendement-Dittrich (Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 35.)?
4. Welke conclusies verbindt u op dit onderdeel aan de beantwoording door de betreffende ministers tijdens de behandeling van de euthanasiewet: ‘Wij achten een analoge toepasselijkheid van de zorgvuldigheidseisen voor levensbeëindiging op verzoek met betrekking tot de wilsonbekwaam geworden patiënt met een schriftelijke wilsverklaring, goed mogelijk. Er is geenszins sprake van de reductie van zorgvuldigheidseisen tot één, namelijk de loutere aanwezigheid van een wilsuiting.’ (Kamerstukken II 1999/00, 26 691, nr. 6, blz. 94.)
5. Hoe beoordeelt u in het licht van de wetsgeschiedenis het gegeven dat het OM de wilsverklaring lijkt op te vatten als een zogenaamd 'kluisdocument'? Maakt deze opvatting geen inbreuk op de bredere afweging die door de wetgever bewust is voorbehouden aan de toetsingscommissies?
6. Hoe verhoudt deze handelwijze van het OM zich tot de - andere - uitleg die de toetsingscommissies op dit onderdeel sinds jaar en dag geven aan de interpretatie van de euthanasiewet en de toepasselijke zorgvuldigheidsvereisten, zoals neergelegd in de 'code of practice'?
7. Hoe verhoudt deze handelwijze van het OM zich tot de 'Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek' die de ministeries van VWS en V&J eind 2015 hebben gepubliceerd? Sluit deze Handreiking niet naadloos aan bij de vigerende opvattingen van de toetsingscommissies en staat zij derhalve niet op gespannen voet met de uitleg die het OM op dit onderdeel geeft aan de euthanasiewet?
8. Indien u van mening bent dat de beschreven handelwijze van het OM op genoemde onderdelen niet spoort met de essentialia van de euthanasiewet en de uitleg die de toetsingscommissies hieraan geven, welke conclusies verbindt u dan hieraan en op welke wijze wilt u dit corrigeren?