3 april 2018
Europees OM is een slecht idee
SGP-senator Diederik van Dijk beklemtoont dat het strafrecht bij uitnemendheid een nationale bevoegdheid is. Opsporing en vervolging van delicten die onder het strafrecht vallen, zijn primair een verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten. Om die reden heeft de SGP grote bezwaren tegen het voornemen van het kabinet om toe te treden tot het Europees openbaar ministerie. Dit voornemen is het klassieke voorbeeld van de 'camel nose' en leidt tot nog meer soevereiniteitsoverdracht naar de EU.
Lees hieronder de volledige bijdrage van de SGP aan het debat in de Eerste Kamer, gehouden op 3 april 2018:
Het voornemen van het kabinet om toe te treden tot het Europees openbaar ministerie is de bekende camel nose. Als de neus van de kameel eenmaal de tent binnen is, komt de rest er vanzelf achteraan. De minister beklemtoont dat het louter moet gaan om fraudebestrijding. Maar wij kennen allemaal de onverzadigbare honger van de EU. Een eurocommissaris die niet streeft naar uitbreiding van bevoegdheden moeten we direct in de vitrinekast zetten.
Als er eenmaal een Europees OM is ingesteld, blijft het niet bij louter fraudebestrijding. Ieder opgericht Europees instituut blijkt de intrinsieke drang te kennen om méér taken en bevoegdheden naar zich toe trekken. De EU zegt nooit: ‘Het is genoeg.’ Dat is gewoon genetisch bepaald. Verschillende grote lidstaten, maar ook het Europees parlement hebben reeds aangegeven dat het EOM zich ook op andere strafrechtelijke terreinen zou moeten begeven.
Welke garanties kan de minister geven dat we die kant niet opgaan? In theorie is daarvoor natuurlijk eerst algemene instemming van de lidstaten nodig, maar heel eenvoudig kunnen er toch routes worden gevonden die ons hier verder in rommelen. We kennen de mores van de EU.
Juist vanwege deze zorgen koestert de SGP stevige bedenkingen tegen het overdragen van Nederlandse soevereiniteit naar het Europese niveau op het terrein van fraudebestrijding. Soevereiniteitsoverdracht onder meer in die zin dat het EOM bevoegdheden voor opsporing kan overnemen van deelnemende lidstaten. En als dat gebeurt: wat zijn dan de praktische consequenties voor ondersteunend personeel? Worden die ook naar ‘Europa’ gehaald? Komt hiermee de aanpak van landelijke en lokale problemen niet in de knel? Welke impact heeft dit?
Het EOM moet zich bij uitstek richten op de bestrijding van EU-fraude die voor strafrechtelijke sanctionering in aanmerking komt. Op zichzelf een nobel streven. Maar waarom via een Europees OM? Het strafrecht is bij uitnemendheid een nationale bevoegdheid. Opsporing en vervolging van delicten die onder het strafrecht vallen, zijn primair een verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten.
Voorstanders van het EOM wijzen erop dat fraude niet alleen op nationaal of lokaal niveau plaatsvindt. Dat klopt, maar dat brengt mij bij een ander knelpunt. Het is zeker denkbaar dat personen of organisaties die zich bezig houden met EU-fraude ook allerlei andere vormen van oplichting doen en vertakt zijn in de lokale samenleving. Dat geeft allerlei verwevenheid met andere onderzoeken door politie, fiscale autoriteiten etc. Dit is nu al op lokaal niveau erg lastig om op te lossen, laat staan dat er óók nog eens een internationaal onderzoek doorheen gaat lopen. We hebben het hier nu eenmaal over twee gescheiden wereldjes.
Ik vrees het risico dat we ook hebben gelopen bij de invoering van de nationale politie. Het is heel goed dat er aandacht is voor nationale of internationale criminaliteit, maar dit gaat zomaar ten koste van capaciteit voor het opsporen van zogenoemd ‘klein leed’, dicht bij huis.
Ik teken hierbij aan dat juist op nationaal niveau de democratische controle ten aanzien van opsporing en vervolging geborgd is. Ons parlement heeft een belangrijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de vormgeving en opzet van ons opsporings- en vervolgingsbeleid. Maar hoe zit dat bij een Europees OM? Waar vindt hier eigenlijk de democratische controle plaats? Waar is dit geborgd? Wie is er uiteindelijk politiek verantwoordelijk?
Daarnaast vraag ik de minister of het niet vooral de zuidelijke landen zijn die tekortschieten met de aanpak van fraude. Waarom dan een Europa-brede aanpak van dit probleem? Laten wij specifiek de falende landen aansporen, prikkelen en helpen om hun aanpak te verbeteren. Ook het intrekken van subsidies kan dan aan de orde zijn. Voor nationale problemen moeten we geen Europese oplossingen uitrollen.
Daarnaast vraag ik - als we al denken aan een Europese oplossing - zou die dan niet uitsluitend moeten gelden voor lidstaten die in gebreke blijven bij de aanpak van EU-fraude; als er dus aantoonbaar sprake is van wanprestatie door de nationale autoriteit? Waarom niet meer maatwerk?
Is de minister het met de SGP eens dat er op het gebied van samenwerking tussen de lidstaten al veel is bereikt? En als op dit moment vormen van fraude nog niet optimaal worden aangepakt door gebrekkige samenwerking of haperende informatie-uitwisseling tussen lidstaten, laten we dáár dan op inzetten. Wat is daar trouwens precies op gebeurd in het achterliggende jaar? Dus: Eerst de samenwerking optimaliseren voordat we grijpen naar het botte middel van de soevereiniteitsoverdracht op het gevoelige terrein van het strafrecht.
En hoe problematisch is het nu als Nederland niet meedoet met het EOM? Nederland kan hoe dan ook toch loyaal samenwerken met het EOM, net zoals wij ook nu samenwerken met OM’s uit andere lidstaten? Het feit dat Nederland niet deelneemt aan het EOM betekent dus niet dat de aanpak van fraude belemmerd zou worden. Erkent de minister dit?
Ik zie uit naar zijn reactie.